jaarlijksche contributie zouden zij ontslagen zijn van gedwongen levering aan het gouvernement tegen abnormaal lage prijzen. Tot administrateur werd de Wilde aangesteld, die voorbeeldig zijn taak vervuld heeft. Deze particuliere onderneming bracht hij tot een trap van ontwikkeling, die haar tot een model voor de talrijke europeesche landerijen op Java maakte. Zoo wist hij o.a. de koffieproductie tot het drievoudige van de oorspronkelijke op te voeren, terwijl door den landheer de arbeid behoorlijk betaald en door hem uitstekend voor zijn menschen werd gezorgd. Intusschen was de verkoop der Soekaboemilanden ook in Calcutta, den zetel des bestuurs van den engelschen G.G. Lord Moira, bekend geworden door de klacht, die Raffles' vijand, generaal Gillespie, de oud-vice-president van den Raad van Indië, tegen den landvoogd had ingediend. Dezen werd daarin openlijk ten laste gelegd zich door landverkoop persoonlijk te hebben bevoordeeld. Raffles zag zich hierdoor genoodzaakt zijn eigen positie te redden. Als mede-eigenaar trok hij zich terug en gaf bevel de koffie tegen het vastgesteld tarief in te leveren bij de gouvernementspakhuizen, dus tegen den bespottelijk lagen prijs van 6 Rds per pikol, waar ze er 36 op de buitenlandsche markt voor konden maken. Het was den 3 anderen eigenaren echter zeer goed bekend, dat sedert de conventie van 13 Augustus 1814, tusschen ons land en het britsche rijk, Java weer aan ons gekomen was en krachtig protesteerden zij dus tegen dien dwangmaatregel, ook bij de commissarissen-generaal, belast met de overneming van het bestuur der kolonie. De Wilde, in alles een man van de daad, besloot zich persoonlijk ook tot den Koning te wenden. Bij Willem I en diens minister van koloniën, Falck, vond hij in 1821 gunstig gehoor. Als zoovelen kwamen ook zij onder den indruk dezer krachtige persoonlijkheid. Zij beloofden hem voor de eerstvolgende 3 jaren een hoogeren inkoopsprijs zijner landbouwproducten en gaven hem een
schrijven mee aan den G.G. van der Capellen, waarbij dezen aanbevolen werd in zake agrarische aangelegenheden dien kundigen man vooral te raadplegen. Tot op den huidigen dag zijn echter warme aanbevelingsbrieven uit den Haag slechts zelden goede introductiebrieven te Batavia. De indische regeering schortte het Koninklijk besluit eenvoudig op, bewerende, dat de vorst door valsche voorstellingen misleid was. Opnieuw begon het dwarsboomen en plagen. De geest der vroegere O.I.C. werkte nog lang na tegenover ‘onderkruipers’ als de Wilde c.s. Het vrijzinnige interregnum der Engelschen was van zoo korten duur geweest, dat de na hen komende bewindslieden dra toonden niets geleerd en niets vergeten te hebben. Een deel der landen, Oedjong Bron, was reeds goedschiks in 1821 weer teruggekocht voor een koopsom van 55000 spaansche matten, het overige, Goenoeng Parang, zou weldra volgen. De resident van Priangin wist de Wilde door een reeks handige bestuursmaatregelen in letterlijken zin het leven onmogelijk te maken, waarbij hij zich niet ontzag de bevolking tegen den algemeen beminden man op te zetten. Ten einde raad legden de eigenaren het hoofd in den schoot. Met een som van 8 ton werden ze in 1822 afgescheept door het indische bewind. De W.'s herhaald beroep op de nederlandsche regeering baatte hem niet. Op zijn laatste request van 10 Jan. 38 aan Z.M. den Koning tot herstel der ondervonden verongelijking, werd bij dispositie van den Min. v. Kol., v.d. Bosch (15 Febr. 38) afwijzend beschikt.
Een langer verblijf op Java lachte hem niet aan, in Maart 1823 scheepte hij zich in naar Holland,