haar huwelijk te 's Gravenzande, waar zij echter met haar echtgenoot door den hertog van York gevangen werd genomen; na allerlei omzwervingen zou zij zich naar Frankrijk hebben begeven, waar zij als man verkleed aan den slag bij Valmy (1792) zou hebben deelgenomen! Klaarblijkelijk is dit alles fantasie en bracht zij de eerste jaren van haar huwelijk rustig te Amsterdam door; immers de doopboeken van die stad geven aan, dat er op 1 Maart 1793 haar zoon Klaas en op 11 Juli 1794 haar dochter Alida Maria gedoopt werden. In dit laatste jaar schijnt zij echter haar verblijf te 's Hertogenbosch te hebben gevestigd ten huize van haar oom Mr. Cornelis Willem van der Sleyden, echtgenoot van Maria de Jongh. Hier ontmoette zij den galanten, even 30-jarigen franschen generaal Jean Victor Moreau (kol. 880) - 's Hertogenbosch was n.l. door de fransche troepen bezet - met wien zij een liaison aanknoopte. Toen zij nauwelijks 19 jaar oud was, liet haar man zich in Nov. 1795 wettelijk van haar scheiden en trok eenigen tijd later naar Demerara, waar verscheidene familieleden van hem woonden en hij waarschijnlijk omstreeks 1799 overleed. Blijkbaar spoedig door Moreau verlaten, trok het romantische dorpsmeisje naar Parijs, waar zij in het voorjaar 1802 hertrouwde met Alfred, graaf de Saint-Elme, stafofficier onder Napoleon I. Van dien tijd af volgde zij de armée in manskleeding en te paard. Voor haar moraliteit pleit niet, dat zij den bijnaam kreeg van ‘veuve de la grande armée’. Toen zij den 8sten Febr. 1807, in den slag bij Eylau door een sabelhouw gewond was, schonk de keizer haar het kruis van het Legioen van Eer. Later vertoefde zij aan het hof van Joachim Murat, koning van Napels. Zoowel den tocht naar Rusland als den slag bij Waterloo verhaalt zij te hebben meegemaakt en tevens den Keizer -
die haar ‘Fama volat’ noemde - op St. Helena te hebben bezocht! Omstreeks 1820 trad zij als actrice te Brussel met veel succes op; ook Parijs en Italië hebben haar op het tooneel gezien. In 1829-1830 (waarschijnlijk niet reeds in 1822) deed zij een reis naar Egypte, terwijl zij na de Juli-revolutie (1830) naam trachtte te maken of geld te verdienen door bedreiging met openbaarmaking van schandalen van het toen regeerende huis Orleans. Na nog een tijdlang in Londen te hebben gewoond en de bitterste armoede te hebben geleden, eindigde zij, weinige jaren na haar tweeden echtgenoot, haar leven in het Hospice des Ursulins te Brussel, waarin een weldadige hand haar had geplaatst. Uit haar tweede huwelijk had zij geen kinderen. Haar moeder was in 1828 te 's Gravenhage overleden, haar zoon woonde in 1833 nog te Amsterdam, terwijl haar dochter blijkbaar jong gestorven is. Door haar levenswijze was zij echter ook van haar naaste familie geheel vervreemd; zelfs haar zoon wilde haar niet meer als moeder erkennen. Het Hollandsch was zij geheel verleerd.
Haar portret, naar een teekening van A. Deveria, is te vinden in haar Mémoires (gerepr. in Taxandria XV, 120-121); aldaar vind men ook de reproductie van een marmeren beeld, haar voorstellende op 19-jarigen leeftijd, half naakt liggend op een rustbed.
Zij schreef met medewerking van de fransche letterkundigen Lesourd, Malitourne en A. Pichot: Mémoires d'une Contemporaine ou souvenirs d'une femme sur les principaux personnages de la République, du Consulat, de l' Empire etc. (Paris 1827, 8 dln., nieuwe uitg. 1833), eerst verschenen in den vorm van opstellen in de Mercure, In dit werk geeft de schrijfster een fantastisch en dus hoogst onbetrouwbaar beeld van haar leven. Verder