[Verster, Abraham Gijsbertus]
VERSTER (Abraham Gijsbertus), geb. te 's Hertogenbosch 31 Jan. 1751, overl. op den huize Bannink bij Deventer 7 Oct. 1841, was de tweede zoon van Abraham Verster en Florentia van Woerkom. Na in de zaken zijns vaders werkzaam geweest te zijn, zette hij zich omstreeks 1785 als handelaar in tapijten en manufacturen te Amsterdam neder. Hij geraakte daar in kennis met de patriotsche clubleden en werd spoedig een hunner aanvoerders. Hij werd in het voorjaar van 1795 tot lid van den raad van Amsterdam gekozen. Als zoodanig heeft hij met J.H. van Swinden (IV, kol. 1289) en J.P. Farret (V, kol. 187) in Nov. en Dec. 1795 de volkstelling dier stad georganiseerd en nog in hetzelfde jaar tot een goed einde gebracht.
Op 27 Jan. 1796 werd hij te Amsterdam gekozen tot lid der Nationale vergadering. Hij speelde hier door zijn welsprekendheid een eerste rol. In den eersten tijd zeer heftig, werd hij als zoo velen langzamerhand gematigd. Hij was mededirecteur van de Amsterdamsche Courant. In den jaargang 1796 van dat blad komen vele door hem onderteekende plakkaten voor. Toen hij voor 14 dagen tot voorzitter der Nationale vergadering was gekozen, zeide hij in zijn openingsrede, zich geschikter voor koopman dan voor volksvertegenwoordiger te achten. Daar hij bemerkte, dat zijn zaken door zijn langdurig verblijf in den Haag (men was toen het geheele jaar bijeen) achteruitgingen, nam hij na zijn aftreding een herkiezing op 2 Aug. 1797, niet voor Amsterdam, waar hij had medegedeeld niet in aanmerking te willen komen, maar voor Zutfen niet aan, en evenmin een verkiezing op 11 Oct. d.a.v. te Doetinchem. Dat hij in die beide districten gekozen werd, was wel een bewijs, hoe zeer hij op den voorgrond getreden was.
In Maart 1798, toen de radicale partij den boventoon voerde, werd Verster uit den amster-