[Verschuer, Otto Christiaan baron van]
VERSCHUER (Otto Christiaan baron van), vrijheer van het heilige roomsche rijk, erfheer tot Soltz, enz., geb. te Breda 1720, gest. te Paramaribo 1753. Hij was de zoon van Philips Willem (dl. II, kol. 1492) en van Justina Christina Levina von Merettig. Hij nam evenals zijn vader op jeugdigen leeftijd dienst in het leger der Republiek, doorliep in korten tijd de verschillende militaire rangen en was in 1750, dus op dertigjarigen leeftijd, al opgeklommen tot kolonel-commandant van een regiment infanterie en luitenant-generaal-kwartiermeester van de legers van den Staat. In 1750 werd hij onder generaal Hendrik Ernst baron von Spörcke tot bevelhebber der staatsche troepen aangesteld, die bij resol. der Staten-Generaal van 23 Juli 1750 tijdelijk naar Suriname gezonden werden. De kosten van uitzending en onderhoud zouden voor één vierde door de Ed. Sociëteit en de rest door de ingezetenen der kolonie betaald worden, terwijl de Staat traktementen en soldijen voor zijn rekening nam. Den 30sten Nov. 1750 kwam V. behouden in Paramaribo aan. Na het vertrek van den G.G.J.J. Mauricius (11 April 51) was von Spörcke hem als G.G. opgevolgd. Toen deze reeds den 7en Sept. 1752 overleed, ontstond er verschil over de vraag, wie hem als zoodanig moest opvolgen. Gewoonlijk nam de eerste raad van politie, nu luitenant-kolonel Wigbold Crommelin, die taak op zich, maar de cabale (zie J.J. Mauricius) wist, tegen zijn wensch en inzicht in, den kolonel Verschuer als haar candidaat naar voren te schuiven. Eenige maanden, van 15 Sept. 52 tot 2 Febr. 53, heeft V. toen het oppergezag a.i. bekleed, dank zij Crommelin's wijs beleid, die kalm de beslissing der Directeuren had afgewacht. Deze stelden hem in het gelijk en benoemden hem tot G.G.a.i. Verschuer trad toen af en stierf nog den 17en Mei van hetzelfde
jaar.
Zie: van Sypesteyn in het tijdschr. West-Indië II, 35-47; dez., J.J. Mauricius ('s Gravenh. 1858).
Bartelds