[Veen, Johannes van]
VEEN (Johannes van), geb. te 's Gravenhage 1679, priester, overleed 15 Mei 1718 als pastoor te Veenendaal-Renswou bij Rhenen. Nog zeer jong werd hij naar Emmerik gezonden en voltooide aldaar bij de Jezuïeten de humaniora op 18-jarigen leeftijd. 2 Aug. 1697 werd hij te Rome aangenomen als student der propaganda in het college St. Urbaan. 1 Sept. 1701 keerde hij als priester en met den graad van doctor in de theologie naar het vaderland terug. Hij zou een nuttig missionaris worden, voorspelde hem de rector bij het afscheid van Rome. 17 Nov. 1703 werd hij door den provicaris de Cock aangesteld als kapelaan te Wassenaar bij pastoor Snabels, een anti-Jansenist. 14 Juni 1704 werd hem met de andere priesters, die benoemd waren sinds de suspensie van den vicaris P. Codde en daardoor gehoorzaamd hadden aan den Paus, alle dienstdoen door de Staten van Holland verboden. 24 Nov. 1704 werd hij pastoor te Kwakkel, gem. Uithoorn en bleef daar bij oogluiking werkzaam tot 1711. Dan vertrok hij naar de moeilijke missie van Middelburg om den pastoor Ph. Angiers bij te staan; deze, meermalen uit Holland verbannen door toedoen der Jansenisten, was naar Middelburg gekomen om de verdreven paters Jezuïeten te vervangen. Van Veen volgde Angiers, overl. 14 Oct. 1713, als pastoor op. Na twee jaar verliet hij Zeeland met zijn ruw klimaat en beruchte koortsen voor de statie te Veenendaal-Renswou bij Rhenen, waar hij nog jong overleed. Het necroloog van Haarlem in De Katholiek LXIII (1873), 274, noemt hem pastoor van Reenscheveen.
Zie: Archief aartsbisdom Utrecht IV, 147, XIX, 315-16; Hist. episc. Middelb., 25.
Fruytier