Bij Koninklijk besluit van 14 Aug. 1884 werd Telders met ingang van 5 Sept. d.a.v. benoemd tot hoogleeraar aan de polytechnische school te Delft. Hier werden hem, ter vervanging van den overleden hoogleeraar Steuerwald (II, kol. 1368), de vakken: sluizen, havens, kanalen, dijken, zeeweringen en hydrografie opgedragen. Hij stond daar vrij vreemd voor; vroeger was steeds een waterstaats-ingenieur met dit onderwijs belast. Hij heeft zich veel moeite gegeven, zich in deze vakken in te werken. Hij volgde Steuerwald ook op als een der drie redacteurs van het Handboek der waterbouwkunde, dat helaas na het overlijden van Schols (VI, kol. 1228) en van Telders, en door den hoogen leeftijd van Henket (VI kol. 760) is blijven steken.
Bij Koninklijk besluit van 12 Oct. 1897 werd hij met ingang van 1 Nov. d.a.v. benoemd tot directeur der polytechnische school, ter vervanging van Oudemans (I, kol. 1394). Daar tevens zijne lesuren zeer werden verminderd, gaf dit hem gelegenheid, zich ook te wijden aan de vele commissiën, in welke hij in de laatste jaren benoemd was.
In 1883 werd Telders door den gemeenteraad van Kampen in een commissie benoemd om te rapporteeren over de middelen tot herstel van den op 7 Jan. van dat jaar omgevallen pijler van de brug voor gewoon verkeer over den IJsel aldaar. Het verslag dier commissie werd 21 April 1883 uitgebracht en aan Telders werd door den raad het ontwerpen, het aanbesteden en het toezicht op den herbouw opgedragen. De commissiën, in welke hij benoemd werd, waren: Staatscommissie tot het instellen van een onderzoek omtrent eene afsluiting en eene droogmaking der Zuiderzee (verslag uitgebracht 14 April 1894); in deze commissie heeft Telders zich bijzonder verdienstelijk gemaakt door eene uitgebreide studie over de ontzilting van het IJselmeer; op verschillende plaatsen hield hij voordrachten over de droogmaking; Commissie, benoemd op initiatief der Kamer van Koophandel van Amsterdam in zake verbetering van het Noordzeekanaal (verslag uitgebracht Oct. 1895); Commissie betrekkelijk de vervuiling der wateren van Zuid-Holland, ingesteld door Gedeputeerde Staten van die provincie (verslag uitgebracht 20 Juni 1898); Staatscommissie betreffende de Solowerken in Nederlandsch Indië (verslag uitgebracht 10 Juli 1900).
In 1896 was hij voorzitter van het 6e natuuren geneeskundig congres, te Delft gehouden. Hij werd in 1883 tot lid, in 1892 tot lid-consultant van het Bataafsch genootschap, in 1888 tot lid van het Provinciaal utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen, in 1900 tot lid der Hollandsche maatschappij van wetenschappen benoemd. Van 1888 tot 1891, van 1892 tot 1895 en van 1898 tot zijn overlijden was hij lid van het bestuur van het Koninklijk Instituut van ingenieurs.
Bij de begrafenis van den bibliothecaris der polytechnische school, Verschoor, deed hij een zware verkoudheid op, waaraan hij binnen enkele dagen overleed.
Hij schreef: De brug over de Lek nabij Kuilenburg in Onze tijd (1868); Een verschijnsel bij de beproeving van telegraafkabels in Notulen Koninklijk Instituut van ingenieurs (1871-72, blz. 80); Herstelling van een gemetselden duiker in den staatsspoorweg Arnhem - Nijmegen in dezelfde Notulen (1879-80, blz. 227); De verbetering van den waterweg van Amsterdam naar den Rijn in no. 23 van 1880 van het Aardrijkskundig weekblad; Onderzoek naar de draagkracht van stalen en