[Schooten, Godfried III van]
SCHOOTEN (Godfried III van), oudste zoon van den vorige, verheft in 1233 te Lier van den hertog van Brabant de heerlijkheid van Breda, welke door den dood zijner moeder was opengevallen. Hij stierf omtrent 1227 en liet na twee minderjarige zonen, Hendrik II en Godfried IV. Butkens noemt als zijn echtgenoote Mechteld van Bethune, zoodat de voogdij van Robert van Bethune over de weezen heel goed verklaarbaar is.
Hendrik II sterft ongehuwd kort vóór 1235; Godfried IV in 1246, als man van Mechteld (?) van Diest. In zijn testament, verleden 25 April 1246 op het kasteel te Schooten, schenkt hij de vrijheid ‘aan de lieden van dienstbare afkomst in zijn gebied’ en een legaat tot vrijmaking tot het H. Land, daar hij zijne verbintenis tot een kruisvaart niet nakomen kon.
Zie: Mr. A.G. Kleyn, Geschiedenis van het land en de heeren van Breda (Breda 1861), 64 e.v.; Taxandria XII (1905), 223; P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint Job in 't Goor (1919) I, 55-76, met de daar aangehaalde bronnen.
Juten