[Pompe, Abraham]
POMPE (Abraham), geboren te Gorinchem 16 Maart 1831, overleden te 's Gravenhage 10 Mei 1909, zoon van Jan, procureur bij de rechtbank te Gorinchem, en van Johanna Cornelia van Hoey Schilthouwer.
Hij kreeg zijn opleiding aan de militaire academie te Breda, werd in 1850 benoemd tot 2en luitenant der infanterie, in 1853 1en luitenant, was van 1853-1863 werkzaam als luitenant en luit.-adjudant bij het Instructie-Bataillon, werd in 1863 kapitein bij de militaire academie, belast met het onderwijs in de krijgskunst, en later bij de grenadiers, is 1874 majoor, commandant van het Instr. Bataillon te Kampen. In Oct. 1878 werd hij in den rang van luit.-kolonel eerste officier bij den staf der Kon. Acad. en in 1885 kolonel-commandant van het 6e regiment infanterie. In 1889 op verzoek gepensionneerd, werd hem in 1889 de rang van generaal-majoor en in 1901 die van luit.-generaal verleend. Sedert 1889 was hij voorzitter der directie van de weduwen- en weezenkas voor de officieren van de landmacht.
Hij schreef (soms onder den pseudoniem: Alexander): De dienstverbintenis en de militaire opvoeding bij het instructiebataillon (Kampen 1860); Naar Kampen, Raad en inlichting voor belangstellenden in het instructie-bataillon (Kampen 1862); Geschiedenis der Ned. overzeesche bezittingen, geschetst ten dienste van het onderwijs en van hen, welke zich naar die gewesten begeven (Kampen 1863); De Indische taktiek; aanhangsel tot den krijgskundigen cursus der Kon. Milit. Acad. (Breda 1865); Over de Cavalerie (een brochure, in 1867 verschenen); Levensbericht van Jacques Arnould Obreen in Levensb. Letterk. 1878, 49. Voorts schreef hij verschillende bijdragen in De Nieuwe Milit. Spectator; Het Vaandel; De Tijdspiegel en in het orgaan der Vereen. tot beoef. der Krijgswetenschap.
Abr. Pompe huwde te Haarlem 25 Oct. 1855 Maria Quirina Alida 's Graeuwen (1827-1864), dochter van Carolus Sibertus en van Francina Salomons. Hij hertrouwde te Breda 8 Jan. 1867 met Elisabeth Huberta van Gogh. Uit het eerste huwelijk had hij vier zoons, waarvan er twee, Willem Lodewijk en Jacobus Cornelius Matthias, het land als luit.-kolonel hebben gediend.
Zie: Nederl. Patriciaat IX (1918), 300; Frederiks en v.d. Branden, Biog. Wdb. der Ned. Letterk. 618; ‘Wie is dat?’ 362; Vorsterman v. Oyen, Stam- en Wapenb. III, 28.
Regt