| |
[Pichegru, Jean Charles]
PICHEGRU (Jean Charles), geb. te Arbois (Jura) 16 Febr. 1761, overl. te Parijs in den nacht van 5 op 6 April 1804, zoon van Pierre (landbouwer) en van Françoise Roumain, werd aanvankelijk opgeleid voor den geestelijken stand. In 1783 nam hij evenwel dienst bij het 1e regiment artillerie te voet. Als sergeant ging hij naar Amerika, waar hij deel uitmaakte van het kleine corps, waarmede Lafayette en Rochambeau de amerikaansche opstandelingen kwamen ondersteunen. In Frankrijk teruggekeerd, werd hij te Besançon ijverig voorstander van de revolutionnaire denkbeelden. In 1791 tot commandant van een bataljon ‘volontaires du Gard’ gekozen, trok hij daarmede naar het Rijnleger, waarin hij bij den generalen staf geplaatst, spoedig daarop bevorderd werd tot brigade-generaal, 4 Oct. 1793 tot divisie-generaal en kort daarna tot ‘général en chef’, eerst van het Rijnleger, daarna (23 Dec. 1793) van het vereenigde Rijn-en-Moezelleger, ten slotte (5 Febr. 1794) van het Noorder-leger. Op weg daarheen werd hij te Parijs overal met de hoogste onderscheiding bejegend en gevierd. Na de voorspoedige bezetting van de Oostenrijksche Nederlanden en de daarop gevolgde verovering van de Republiek der Vereenigde Nederlanden in den winter van 1794-1795, werd Pichegru als nationale held en redder van het Vaderland gehuldigd. Hem zou toen op grooter schaal invloed op de krijgsgebeurtenissen worden toegekend.
| |
| |
Bij de wet van 13 ventose an 3 (3 Maart 1795) werden de legers van den Rijn en van den Moezel weder tot één leger samengevoegd onder den naam van Rijn-en-Moezel-leger, dat onder de bevelen werd gesteld van Pichegru; het Sambre-en-Maasleger kreeg Jourdan en het Noorder-leger Moreau tot opperbevelhebber; doch ingeval die drie legers in verband met elkander zouden optreden, zou het algemeen bevel aan Pichegru worden toegekend. Hiermede werd het grootste gedeelte der fransche mobiele strijdkrachten te zijner beschikking gesteld. Omstreeks 24 Maart verliet hij ons land, om zijne nieuwe bestemming te volgen; hij ging eerst naar Parijs. De Conventie verkeerde toen juist in moeilijke omstandigheden. De na den 10en Thermidor an II (28 Juli 1794) nog overgebleven Terroristen, gebruik makende van den ellendigen toestand, waarin het volk verkeerde, hadden een oproer voorbereid. Pichegru werd aanstonds tot commandant van de in Parijs aanwezige troepen en van de nationale garde benoemd en wist den 12. germinal an III (1 April 1795) de rust te herstellen.
De in al zijne handelingen zoo voorspoedige veldheer werd nu met eerbewijzen overladen; hem werd de eer van de zitting in de Conventie toegekend, waar hem de broederkus werd gegeven, en de uitbundige toejuichingen van de Vergadering en het publiek geen einde schenen te nemen. Overal waar hij zich vertoonde, was hij de held van den dag. In plaats van het hem opgedragen bevel te gaan aanvaarden, bleef hij echter nog geruimen tijd te Parijs, en toen hij zich eindelijk naar het leger had begeven, stelde hij de verwachting, die men omtrent hem koesterde, niet alleen teleur, maar pleegde hij verraad tegen de Republiek, die hij tot dien tijd toe met zooveel eere had gediend. Door tusschenkomst van den sluwen royalistischen intrigant Montgaillard en den eerzuchtigen boekverkooper en uitgever uit Neuchatel, Fauche-Borel, met wien hij den 11. Augustus 1795 een eerste samenkomst had te Blotzheim (nabij Hüningen), liet hij zich omkoopen om voor de monarchie te werken. De overgave van Mannheim door den oostenrijkschen vestingcommandant (20 September 1795) was het laatste wapenfeit van eenig belang tijdens zijn bevel. Na dien tijd bleef het Rijn-en-Moezel-leger werkeloos of terugtrekken. Het fransche gouvernement schijnt al spoedig vermoedens omtrent de gedragingen van Pichegru te hebben opgevat, doch hem - den gevierden held - te midden van zijn leger gevangen te nemen, daartoe durfde het niet overgaan. Het liet hem evenwel bij zijne handelingen nauw bewaken. Hetzij dat hij dit bemerkt had, hetzij dat hij hoopte, van Parijs uit gemakkelijker zijne duistere gangen te kunnen vervolgen, in het begin van Maart 1796 verzocht hij, van zijn bevel te worden ontheven. Ook te Parijs ging de regeering niet tot verdere stappen tegen hem over, doch werd hem het gezantschap in Zweden aangeboden, waarvoor hij evenwel bedankte. Eerst trok hij zich toen eenigen tijd in zijn geboorteplaats Arbois terug. In Parijs teruggekeerd, werd hij aldaar het middelpunt waarom de royalisten en
verdere ontevredenen zich schaarden. Hij werd gekozen tot lid van den Raad der Vijfhonderd, zelfs tot voorzitter van dit lichaam; doch bij de omwenteling van 18 fructidor an V (4 Sept. 1797) werd hij gevangen genomen en naar Sinnamari verbannen. Van hier ontvlucht, vestigde hij zich te Londen, waar hij openlijk als voorstander van de monarchie met de koningsgezinde uitgewekenen in verbinding bleef. Bij
| |
| |
gelegenheid van de royalistische samenzwering van Georges Cadoudal werd hij naar Parijs gelokt, in verbinding gebracht met Moreau, ongeveer tegelijk met dezen gevangen genomen, waarna hij, tijdens het proces, den 6. April 1804 geworgd in zijn cel werd gevonden. Volgens het officieele verhaal zou hij zichzelf het leven hebben benomen, hetgeen door Huon de Penanster is weergegeven in de woorden: ‘et on le suicida cette nuit même.’
De verovering van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, die het meest heeft bijgedragen om aan Pichegru den naam van een groot veldheer te doen toekennen, is reeds door Napoleon I ‘une opération militaire de quatrième ordre’ genoemd; en dit oordeel kan in den tegenwoordigen tijd, nu over zooveel meer gegevens kan worden beschikt, nog steeds als juist worden beschouwd. Behalve dat de verschillende divisiën op eene vreemdsoortige wijze dán in het westen en dán weder in het oosten van ons land werden in werking gebracht, kan als algemeene opmerking gelden, dat het ‘activité! vitesse!’, hetwelk Napoleon I zoo dikwijls aan zijne onderbevelhebbers deed hooren, bij de operatiën van Pichegru's leger in ons land verre te zoeken is. Integendeel moesten hollandsche patriotten (Gogel en Irhoven van Dam) in het laatst van Augustus 1794 te Antwerpen er op aandringen, om Daendels, die toen als brigade-generaal in het fransche leger diende, naar Parijs te zenden, ten einde de toestemming, om ons land binnen te trekken, bij het Comité de Salut Public te gaan halen; en nadat die toestemming verkregen was en Pichegru eindelijk, in het begin van September er toe was overgegaan, zijn leger in beweging te stellen, heeft Daendels nog herhaalde malen op krachtig voortzetten der operatiën moeten aandringen.
Het Noorder-leger was ingedeeld in 6 divisiën, waarvan de hoofdmacht den 4en September 1794 om Meerle (ten zuiden van Breda, dicht bij de Hollandsche grens) was bijeengetrokken en in noord-oostelijke richting zou oprukken. In hoofdtrekken worden hier de opmarsch en de volbrachte taak der verschillende divisiën aangegeven. De Iste divisie, aangevoerd door generaal Souham, die meermalen in zijn commando vervangen is door gen. Macdonald, neemt deel aan het gevecht bij Boxtel (14 Sept.), aan de insluiting van den Bosch (wordt 9 Oct. overgegeven), trekt 18 Oct. met de divisie Bonneau bij Luttereind (tusschen Teffelen en Lith) de Maas over, sluit Nijmegen in (dat 8 Nov. wordt overgegeven), trekt na het invallen van de vorst over de Waal (10 Januari 1795), bezet de Grebbe-linie, neemt bezit van Naarden (21 Januari), en rukt daarna over Amersfoort (30 Jan.), Harderwijk (6 Febr.), Zwolle (14 Febr.) naar Groningen (2 Maart). Na de verovering der noord-oostelijke gewesten keert het hoofdkwartier 24 Juli weder naar Zwolle terug. De IIde divisie, aangevoerd door Moreau (na half October door Vandamme), maakt eerst den linkervleugel van het leger uit, belegert en neemt Sluis (3 Juli-6 Aug. 1794), en marcheert dan, na eenigen tijd rust genomen te hebben, naar den uitersten rechtervleugel, om Venlo te nemen, dat zich aan gen. Laurent overgeeft (24 Oct.). Vandamme doet in den nacht van 10 op 11 Dec., ten einde Daendels te steunen in zijne poging om de Bommelerwaard te bezetten, een schijnovertocht over de Waal uitvoeren bij Hulhuisen en vervolgt daarna, toen de rivieren bevroren waren, de Engelschen tot bij Bentheim (half Maart). Den 18. April 1795 is het hoofdkwartier der divisie te Voorst bij Zutfen. De IIIde divisie,
| |
| |
aangevoerd door generaal Lemaire, is voor Bergen-op-Zoom en in Brabant gebleven. De IVe divisie, aangevoerd door gen. Despeaux, die spoedig vervangen is door zijn brigade-generaal Salme, trekt uit België over Hilvarenbeek, Oorschot (14 Sept.), Son (16 Sept.) naar Vorstenbosch (21 Sept.), in welks omtrek zij eenigen tijd in reserve blijft. 17 Oct. breekt zij op, om het beleg te slaan voor Grave, dat 28 Dec. wordt bezet. Salme is reeds 31 Dec. d.a.v. met de hoofdmacht zijner divisie in het eiland van Bommel, en blijft daarna aan het hoofd van de fransche troepen, die oprukken om Utrecht en Amsterdam te bezetten. De Vde divisie, aangevoerd door generaal Bonneau, neemt vermoedelijk deel aan het gevecht bij Boxtel, gaat daarna Grave insluiten; afgelost door de divisie-Salme, trekt zij met de Iste divisie bij Luttereind over de Maas (18 Oct.), neemt deel aan de insluiting van Nijmegen; een groot deel er van wordt daarna naar westelijk Brabant verplaatst, neemt Geertruidenberg (20 Januari 1795) en trekt langs de Biesbosch en Dordrecht over Rotterdam en Delft naar den Haag (23 Januari), welke plaatsen alle bezet blijven. De VIe divisie, aangevoerd door generaal Delmas, bij welke divisie Daendels brigade-generaal was, neemt deel aan het gevecht bij Boxtel en aan de insluiting van 's Hertogenbosch, tracht tevergeefs (11 Dec. 1794) een overtocht over de Maas te bewerkstelligen en maakt, nadat de rivieren bevroren zijn en den 27. December de Bommelerwaard bezet was, deel uit van de hoofdmacht, waarmede, na de inneming van Heusden (13 Januari) over Bommel, Kuilenburg en Utrecht den 19en Januari Amsterdam bereikt wordt.
Van half October tot half December 1794 is Pichegru tot herstel van ziekte in Brussel geweest en nam Moreau het opperbevel waar. Korten tijd na zijn terugkomst is de vorst ingevallen. Carnot deelt in zijn Mémoires mede, dat in dit laatste tijdperk van den veldtocht de vertegenwoordigers van de Conventie gedreigd hebben, den Opperbevelhebber af te zetten, indien hij niet binnen twee uren zijne troepen in beweging zou stellen om de Waal over te trekken. De feiten pleiten wel voor de waarschijnlijkheid van dit verhaal; want, terwijl Daendels den 27. December 1794 over de bevroren Maas bij Empel de Bommelerwaard binnenrukte en nog dienzelfden dag Bommel bezette, kwam Pichegru eerst den 17. Januari 1795 te Kuilenburg. Wanneer hij 's Hertogenbosch - zijn hoofdkwartier na de overgave van die stad (9 Oct.) - verlaten heeft, heb ik niet kunnen vaststellen. Aan te nemen is, dat hij daarmede gewacht heeft, totdat Heusden aan Daendels was overgegeven (13 Januari). Na dien tijd werd meer spoed betracht. Den 18. Januari is Pichegru te Utrecht, den 20. tegen den avond doet hij zijn intrede binnen Amsterdam; den 23. 's avonds is hij in den Haag.
Feitelijk werd hij hier te lande als Opperbestuurder ontvangen. Het Revolutionnair Comité te Amsterdam had trouwens op zijn komst aangedrongen. Des te meer kan zijn gematigde wijze van optreden geroemd worden. Wel moest zijn haveloos leger van top tot teen worden gekleed en van het noodige worden voorzien; maar de krijgstucht werd streng gehandhaafd; en voor de tooneelen van wreedheid en geweld, die de fransche revolutie bezoedeld hebben, zoowel als voor het ‘revolutionnaire scheermes’ hebben Pichegru en de hem ondergeschikte generaals ons land en volk bewaard. ‘De vrijheid, gelijkheid en broederschap’ hebben zij ons evenwel niet gebracht.
| |
| |
De omwenteling, de verandering in de regeeringscolleges, werd nagenoeg overal op kalme wijze tot stand gebracht; en voor ‘de vrijheid en onafhankelijkheid’ begonnen de onderhandelingen tusschen afgevaardigden van de Conventie en de Algemeene Staten, onder den druk van het Noorder-leger en zijn opperbevelhebber. Die onderhandelingen waren nog niet geëindigd, toen Pichegru in Maart 1795 ons land verliet. Chef van den generalen staf van het Noorder-leger tijdens de verovering van onze Republiek was de divisiegeneraal Jean Jacques Liébert (1758-1814).
Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles, F.W. Bollinger. H.R. Cook, J.G. Schmidt, Ch.A. Forestier, J. Chapman, J. Hopwood, Remon, Thiboult (in Gal. Versailles VIII), en een onbekend kunstenaar; voorts bestaat het in zwarte kunst door Ch.H. Hodges en als lithografie door A.E. Fragonard en Delpech.
Zie: David, Campagnes du général Pichegru aux armées du nord et de Sambre et Meuse (Paris, Guerbart, s.d.), ook in het Hollandsch vertaald uitgegeven (in den Hage, bij J.C. Leeuwesteyn 1797); Robinet, Adolphe Robert et J. le Chaplain, Dictionnaire historique et biographique de la Révolution et de l'Empire (Paris s.d.) II, 652-653; Victoires, Conquêtes, Désastres, Revers et Guerres civiles des Français de 1789 à 1815 (Paris, C.L.F. Panckoucke 1834) tome II et III; Claude Fauriel, Les derniers jours du Consulat (Paris 1889), table alphabétique; Huon de Penanster, Une conspiration en l'an XI et en l'an XII (Paris 1896); Louis Heitz, Le général Salme (Paris 1895); H.T. Colenbrander, R.G.P. II, Alphabetisch register der persoonsnamen; F.H.A. Sabron, De oorlog van 1794-1795 op het grondgebied der Vereenigde Nederlanden (Breda 1892-1893) 2 dln.; Theod. Jorissen, De Patriotten te Amsterdam in 1794 (Amsterdam 1875); dez., De overgave van Amsterdam in Januari 1795 (Amsterdam 1884). Archiefstukken.
Koolemans Beijnen
|
|