hem op te dragen ‘Sinte Pouwels epistelen geprent by Doen Pietersz.’ te verbranden. Voor de nieuwe leer heeft hij dus zeker gevoeld. Behalve godsdienstige boeken heeft hij ook verscheiden Evaluacie boecxkens gedrukt. Van groote beteekenis is verder de uitgave van de mooie plaatwerken, door hem in samenwerking met Jacob Cornelisz. van Oostsanen, van wien de houtsneden afkomstig zijn, bezorgd. Zoo een serie, de 12 geloofsartikelen voorstellende, in 1520 verschenen, en Een scoone stomme passye, in 80 figuren. Een deel der houtsneden van dit laatste werk komen ook al voor in een uitgave van 2 April 1523, de Passio domini nostri Iesu Christi van Alardus Amstelredamus. Verder onder meer een reeks van de 7 hoofddeugden en hoofdzonden en een pompeuze serie heiligen te paard. Ook de gewone boeken van Doen Pietersz. zijn hier en daar versierd met houtsneden van Jacob Cornelisz. van Oostsanen. Het Beleg des Turckschen Keysers der stadt Guns moet kort na Augustus 1532 verschenen zijn; drukken van hem, die later te dateeren zijn, kennen we niet. Naar het schijnt heeft hij Amsterdam verlaten. Uit een acte, gepasseerd te Mechelen op 17 Aug. 1536, blijkt, dat hij toen in die stad vertoefde en kost en inwoning genoot bij zijn dochter Kathelyne en zijn schoonzoon Willem van Kessel in ruil voor zijn have en ‘alle den alem (d.i. allame: benoodigdheden) van synder neeringen aengaende der printerien van boecken’. Hij heeft in Amsterdam gewoond ‘aen die oude side in die kercstraet (een gedeelte van de Warmoesstraat, bij de Oude Kerk) in Enghelenburch’; soms voegt hij nog toe aan dat adres ‘bi die Papen brugghe’. In een latijnschen druk vertaalt hij Enghelenburch door ‘castrum angelicum’. Toepasselijk op den naam van zijn huis is een van zijn drukkersmerken, slechts zelden gebruikt, dat een
kasteel voorstelt met een engel op de tinnen; ernaast de letters D P. In twee van zijn titelranden komt een soort huismerk voor, de letters D P, gescheiden door een kruis, dat zich naar onderen in vieren vertakt. Misschien is ook als drukkersmerk bedoeld het wapen van Amsterdam, in een van zijn drukken, het Boecxken geheten verduldich lijden, zonder jaar, onder het colophon geplaatst. Uiterlijk onderscheiden zijn boeken zich niet veel van die zijner tijdgenooten; het zijn de algemeen gebruikte lettertypen. Alleen de houtsneden van Jacob Cornelisz. van Oostsanen, die in enkele voorkomen, geven er iets bijzonders aan. Een deel van zijn drukkersmateriaal is later gebruikt door den amsterdamschen drukker Willem Jacobsz.
Zie voor zijn leven en uitgaven, ten deele met reproducties: E.W. Moes (en C.P. Burger Jr.), De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw I (Amst. 1900), 35-89 en IV ('s Grav. 1915), 379; W. Nijhoff, L'art typographique dans les Pays-Bas (1500-1540), I (la Haye 1926), p. 2 en pl. I-XIV; W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Ned. Bibliographie van 1500-1540 ('s Grav. 1923), blz. 792-793 en 833. Enkele gegevens verder bij P.C. van der Meersch, Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs belg. et néerl., etc. I (Gand-Par. 1856), 184-185; A.M. Ledeboer, De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in N.-Ned., enz. (Dev. 1872); 71 en 394; J.l. Doedes, Gesch. van de eerste uitgaven der schriften des N. Verbonds in de Ned. taal (Utr. 1872); N. de Roever in Oud-Holland II (Amst. 1884), 77-78; J. ter Gouw, Gesch. van Amsterdam V (Amst. 1886),