omstandigheden hebben verkeerd: in 1592 was het zelfs niet uitgesloten, dat hij om zijn armoede er zijn dienst geheel zou moeten verlaten. Te Haren werd zijn werk onderbroken door vrij ernstige moeilijkheden, gerezen tusschen hem en eenige inwoners van Slochteren en Siddeburen. Eerst recht is evenwel in Meppel zijn leven door twist vergald. Heerschzucht en ‘faemroverije’ werden hem daarbij door zijn tegenstanders ten laste gelegd. En geheel zonder schuld is hij daarbij zeker niet geweest: 1602 ried de synode van Groningen, die als hof van beroep fungeerde, hem aan ‘hem vortahn te wachten vor alle frembde bemoijinge, sinen kop wat matigen, ende niemandt gene occasion toe geven van uproer effte moijete yn kercken ende policyen’. Maar wat de hoofdzaak betreft stelde de vergadering hem toch volkomen in het gelijk: hij was ten onrechte door zijn classis afgezet en mocht zich dan ook weer overal beroepbaar stellen; slechts zijn terugkeer naar Meppel was ongeoorloofd, omdat hij daar toen al vervangen was. In dat jaar 1602 was Phyleus al ‘ein bedaget man’.
Eenige beteekenis heeft deze man gehad, omdat hij een der weinigen is, van wien wij een staal der 16e eeuwsche homiletiek over hebben. In 1588 toch gaf hij te Leiden uit: Een leerachtige verclaring der Historie ofte parabel van den rijcke man ende den armen bedelaar Lazaro, vervatet in 12 Predikatiën. Door Ds. S. Jansz Phyleum, predikant te Oostzaan, in 1587 gehouden binnen Leiden. Een bundel onderwijzende, min of meer moralistische Bijbellezingen, waarin volgens Kleyn een democratische trek de aandacht trekt. Brieven van Phylaeus worden genoemd: Kerkhistorisch Archief XIII (1917), 311, n. 1 en 312 n. 2.
Zie: Kerkhistorisch Archief IX, 311; H.G. Kleyn, Bijzonderheden uit de Vaderlandsche Kerkgeschiedenis in Kerkelijke Courant jrg. 1896 nos. 29, 43, 45; Reitsma en van Veen, Acta, IV, VII, VIII, registers in voce; van Alphen, Kerkelijk Handboek jrg. 1903, 1907, op de genoemde plaatsen.
van Schelven