[Parvé, Mr. Jan Frederik]
PARVÉ (Mr. Jan Frederik). geb. te Amsterdam 18 Aug. 1719, overl. te Haarlem 29 Maart 1787, zoon van Mr. Daniël P. en van Geertruid de Bitter.
Hij studeerde sedert 17 Juli 1739 te Leiden in de rechten en promov. aldaar in 1742 op een Diss. jur. inaug. ad L. 11 pr. D. de eviction. werd rentmeester van Rijnland, was van 1749 tot zijn dood raad in de vroedschap te Haarlem, van 1769 tot 1775 schout en in 1782 en 83 burgemeester dier stad. In zijn vrije uren beoefende hij niet onverdienstelijk de dichtkunst, werd honorair lid van het dichtlievend genootschap: ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’ en lid der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leiden.
Hij schreef: Lijkdicht ter gedachtenisse van Mr. Pieter Steyn, Raadpensionaris en Groot Zegelbewaarder van Holland en Westfriesland, overl. den 5 van Slagtmaand 1772. 4o. In de Poëtische Mengelstoffen van het genootschap ‘Kunstl. sp. geen vlijt’ plaatste hij: Zegezang der Israëlitsche maagden na het verslaan van de Philistijnen en hunnen kampvechter Goliath. Van hem bestaat ook nog een gedicht ter gelegenheid der verheffing van G. Bonnet tot hoogleeraar te Utrecht, terwijl hij ook dichtstukken plaatste in de Lauwerbladen voor de zonen der vrijheid (een dichtbundel, uitgeg. door A. Blussé te Dordrecht 1782, 83, óók onder den titel: Eerkroon op de hoofden der doorluchtige staatsmannen, burgervaderen enz.).
Hij huwde te Haarlem 22 Maart 1746 Maria Adriana van den Broeck (1728-1781), dochter van Mr. Pieter en van Anna Adriana Steyn. Een zoon Mr. Daniel Jan Steyn P. (1) volgt.
Zie: Nederl. Patriciaat II, 398; v.d. Aa, N.B.A.C. Wdb.; Gedenks. der Maatsch. v. Ned. Lett. 44; Catalogus d. Mij Ned. Lett. I, 300; Frederiks en v.d. Branden, Biog. Wdb. 591; Mdbl. Ned. Leeuw XXIX, 287-89; Navorscher LIV (1904), 78.
Regt