Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 941]
| |
verwant aan het zeeuwsche geslacht der van de Perre's en voerde hetzelfde wapen. Reeds zijn overgrootvader was naar Indië getrokken en, behalve dat zijn grootvader met zijn zoontje van 1690 tot 1694 in Nederland vertoefd had, waren de v.d. Parra's onafgebroken in Indië gevestigd, hoofdzakelijk op Ceylon. Reeds op zijn 14de jaar trad Petrus als ‘soldaat aan de penne’ in dienst van de Compagnie, werd achtereenvolgens assistent en boekhouder om in 1736 als onderkoopman te Batavia te worden geplaatst, waar hij nu gedurende zijn geheele verdere carrière gevestigd bleef. In 1739 werd hij koopman, in 1741 tweede en in 1747 eerste secretaris der Hooge Regeering; dit laatste jaar bracht hem in Nov. als extra-ordinaris lid in den Raad van Indië; 17 Nov. 1751 trad hij op als ordinaris lid en was daarnevens regent van de hospitalen en president van Heemraden. Na in Jan. 1755 de functie van Directeur-Generaal te hebben aanvaard, volgde 15 Mei 1761 zijn benoeming, tot Gouverneur-Generaal, wat hij, ruim 14 jaar, tot zijn dood, is gebleven. V.d. Parra was het type van een 18de-eeuwsch regent: ijdel, zelfbewust en autocratisch, maar ook minzaam en royaal, voor wie hem in zijn autoriteit erkenden. Zeer kerksch, wist hij niettemin zichzelf en zijn talrijke ‘neven’ en vrienden te bevoordeelen, op vaak onrechtmatige wijze. Twee zijner verwanten, A.A. van Tets en D.J. Smith waren tijdens zijn bewind jaren achtereen gecommitteerde tot de zaken van den Inlander, een ambt, dat met zijn talrijke dubieuse ‘emolumenten’ bijna ƒ 300.000 per jaar opbracht. Op grond van een schijnonderzoek hief hij in 1761 het berghospitaal te Tjipanas op, maar .... kreeg daardoor zelf de beschikking over de gebouwen en den groententuin. Zelfs is er grond te veronderstellen, dat hij ambten wegschonk tegen een jaarlijksche toelage. In een 18 Oct. 1764 verschenen ‘Noodig Bericht’, samengesteld door vijf Raden van Indië (de Jonge, X, 299), staat o.a., dat hij ‘alle voordeel gevende bedieningen met sijne eygen magen gunstelingen en tributarissen vervult’. Zijn eenige zoon was op zijn 13de jaar reeds klerk ter secretarie en op zijn 14de onderkoopman. Buitengewoon goedgeefsch was hij jegens de dienaren der kerk, die dan ook menige lofrede op dezen ‘voorbeeldigen’ G.G. hebben gehouden. Op eigen kosten gaf van der Parra de portugeesche vertaling van het Nieuwe Testament en de Psalmen van den bekenden predikant-astronoom Ds. Johannes Maurits Mohr uit en liet enkele predikantenkinderen opvoeden. Zijn verjaardag werd in geheel Indië als een openbare feestdag gevierd; de feesten bij zijn inhuldiging als G.G. kostten tonnen gouds. Zijn bestuur was, behoudens eenigen strijd op Ceylon en in Oost-Java, een tijdperk van rust en werd niet door bijzondere gebeurtenissen gekenmerkt. Behalve het landgoed Buitenzorg, dat hij uit de nalatenschap van zijn voorganger Mossel kocht, bezat hij nog tal van landgoederen en ‘thuynen’ nabij Batavia, waar hij afwisselend vertoefde; de maand Augustus bracht hij steeds te Buitenzorg door. V.d. Parra is tweemaal gehuwd geweest: op 30 Sept. 1733 met Elisabeth Petronella van Aerden van Batavia, daarna Juni 1743 met Adriana Johanna Bake, weduwe van den Commandeur en eerste equipage-meester Anthony Guldenarm en dochter van den Raad extra-ord. David Johan Bake. Uit het eerste huwelijk werden drie kinderen geboren, die alle jong stierven; het tweede huwelijk bracht na een echt van 17 jaar een zoon, Petrus | |
[pagina 942]
| |
Albertus, die op zijn 23e jaar, als visitateur-generaal van Indië, overleed. De douairière v.d. Parra stierf 18 Febr. 1787 op haar landgoed Weltevreden. Een drietal penningen herinneren aan v.d. Parra: één op zijn huldiging als G.G., één op zijn 25-jarig huwelijk en één op zijn overlijden geslagen. Zijn portret geschilderd door een onbekend kunstenaar is in het paleis te Weltevreden, verkleinde kopieën in het paleis te Buitenzorg, het Rijksmuseum te Amsterdam en het Ministerie van koloniën te 's Gravenhage; gegraveerd portret door J. Houbraken. Zie: van Rhede v.d. Kloot, De Gouverneurs- Generaal en Commissarissen- Generaal enz. ('s Gravenh. 1891) en de daar genoemde bronnen; de Haan, Priangan, passim (zie registers) en Oud Batavia-platenalbum, K 22, 27, 28, 29, 30 en 36; van de Wall, Vrouwen uit den Compagnie's tijd, 191 v.; S. Kalff in Ind. Gids 1897, 1130 en 1238; Autobiographie in Kroniek Hist. Genootschap XII (1856). Stapel |
|