[Merwyck, Caspar van (1)]
MERWYCK (Caspar van) (1), Marwijck, overl. 1554, zoon van Willem (zie art. Corn. v. Merwyck) en Margaretha van den Donck, was burgemeester van Nijmegen 1501, drossaard van Bommeler- en Tielerwaard, werd 1513 met Baersdonck en de halve heerlijkheid Grubbenvorst beleend, welke goederen hij 27 Mei 1527 overdroeg aan Otto van Wylick, drost van Gennep; in hetzelfde jaar 1513 deelde hij, bijgestaan door zijne echtgenoote Cornelia van Hemert, de ouderlijke goederen met zijn zwager Arnold van Bocholtz; 7 Dec. 1522 werd hij door Karel, hertog van Gelder, tot stadhouder en bevelhebber van Groningen benoemd; in 1529 werd hij gevangen genomen te Arnhem door hertog Karel; eerst na anderhalf jaar gevangenschap op 24 Juli 1531 werd hij tegen een aanzienlijk losgeld uit zijn gevangenschap ontslagen; 1532 was hij raadsman van hertog Magnus van Saksen, 1533 van Christoffel, aartsbisschop van Bremen, 1535 landdrossaard van het sticht Bremen; 15 Oct. 1541 werd hij met het huis te Kessel met al zijn toebehoor, den hof Genen-Grave, den Weerd, Snaterbecxgoed en den tol van Kessel beleend, na kinderloos overlijden van Willem II van Kessel; 4 Maart 1548 had er een minnelijke schikking plaats tusschen hem en den deken van den H. Geest en den magistraat der stad Roermond; 17 Nov. 1549 deelde hij met zijn zuster Johanna, weduwe van Arnold van Bocholtz.
Hij was driemaal gehuwd: 1e met Cornelia van Hemert; 2e te Groningen, 17 April 1523 met Gertrudis Luytkens Harinkensdr. (overl. 1537); 3e te Rostock met Margaretha van Welzow. Uit het eerste huwelijk een zoon Cornelis, vermeld 1541, ongehuwd overleden; uit het derde huwelijk Willem (die volgt); Anna, gehuwd met Thomas van Nun-