[Martinius, Ds. Bernardus]
MARTINIUS (Ds. Bernardus), geb. te Elspeet 7 April 1741, overl. te Blankenham 30 Jan. 1814. Hij was de tweede zoon van Ds. Dithmar Martinius en Hendrica Fabritius en studeerde - na van 1751-1758 voorbereidend onderwijs te Deventer genoten te hebben - te Harderwijk in de theologie en philosofie (1758-1763). Op 31 Oct. 1763 werd hij in plaats van zijn vader te Elspeet beroepen en aldaar bevestigd door Ds. Lubbertus Coenradus Fabritius, predikant te Genemuiden, den jongsten broeder van zijn moeder. Den 2. Mei 1779 werd hier zijn dochter Hendrika Anna gedoopt. In hetzelfde jaar nog werd hij te Archangel beroepen als predikant ten dienste der buitenlandsche kooplieden, waar hij verbleef tot 1788, toen hij wederom naar het vaderland terugkeerde in gezelschap van zijn vrouw Meintje (of Maria) Jansdr. Nieuwenhuijs en vijf kinderen. Op deze terugreis verloor hij zijn jongste dochtertje aan den ingang der Witte Zee. Terug in Nederland, vestigde hij zich aanvankelijk te Harderwijk, waar zijn beide jongere broeders en zijn zuster woonden (hij liet er 22 Febr. 1789 een zoon Petrus doopen), doch werd al spoedig 28 Aug. 1789 beroepen te Elkerzee op Schouwen. Deze standplaats verwisselde hij in 1794 met St. Maarten boven Alkmaar. Zeer Oranjegezind, liet hij zich na het uitbreken der revolutie in twee predicatiën, te Petten en te Wieringerwaard, onvoorzichtig over de politiek uit. Hierdoor werd hij uit zijn dienst ontzet en in arrest gesteld. Dit arrest werd wel na 15 maanden opgeheven, doch in zijn dienst werd hij niet hersteld. Tot armoede vervallen begaf hij zich in 1800 op 60-jarigen leeftijd via Emmerik en Hamburg naar Engeland en werd daar veldprediker, eerst op Wight, daarna in Ierland en ten slotte op het eiland Jersey. Na den vrede van Amiens werd hij op een engelsch fregat naar
Holland teruggevoerd en kwam hij in Aug. 1802 op de reede te Texel aan. Op 5 Mei 1803 werd hij beroepen te Blankenham, waar hij 16 Jan. 1814 zijn 50-jarigen dienst herdacht. Bij zijn dood liet hij na een tweede vrouw, Gerritje van Sichem, met wie hij na zijn terugkeer in Nederland was gehuwd (overl. te Deventer 18 April 1837) en drie kinderen uit zijn eerste huwelijk (een zoon in militairen dienst, een gehuwde en een ongehuwde dochter).
Hij was de schrijver van: Tractatus philosophicus de animalibus brutorum rationalibus (Harderwijk 1762), Wijsgeerige aanmerkingen op het gevoelen van den Weleerwaarden Heer Adriaan Buurt, predikant te Amsterdam, over de redelooze dieren (Amsterdam 1765); Thema metaphysica continens argumentum philosophicum famosum pro aeternitate poenam petitam ex consideratione magistri legislationis infinitae (1777).
Zie: Doopboeken van Elspeet en Harderwijk; Handschr. Borger in de Univ. Bibl. Amsterdam; Wapenheraut (1904), 339; H.F. Wijnman, Genealogie Martinius-Luderus in Mbl. Ned. Leeuw 1926, 323 v.v.
Wijnman