[Limburg Stirum, Otto Jan Herbert graaf van (1)]
LIMBURG STIRUM (Otto Jan Herbert graaf van) (1), geb. te 's Hertogenbosch 29 Jan. 1789, gedoopt 8 Febr. d.a.v., overl. te Maastricht 4 Febr. 1851, zoon van graaf Leopold, hiervoor, en van Theodora Odelia Carolina Ludovica van der Does.
Op jeugdigen leeftijd in krijgsdienst getreden, maakte hij den veldtocht in Spanje mede, werd als luitenant 17 Maart 1809 bij Mesa-de-Ibor gewond, onderscheidde zich 28 Maart van dat jaar bij Medellin, was ten slotte in Spanje kapitein der fransche voltigeurs (25e régiment infanterie légère) doch nam na afloop van den strijd in Spanje, wegens ziekte, zijn ontslag. Dat zijn bekwaamheden werden gewaardeerd, blijkt uit een schrijven van zijn bataillon-chef, kolonel Duplessy, 12 Januari 1813, waar deze zegt: ‘Monsieur le Major, à qui j'ai communiqué votre lettre, partage le regret bien sincère que j'éprouve, de voir un officier aussi méritant que vous, quitter nos rangs. Vous nous trouverez en toute occasion disposés à faire tout ce qui dépendra de nous, pour vous donner des preuves de l'estime, que l'on doit à un brave tel que vous’. In Aug. 1813 ten gevolge van zeebaden genoegzaam hersteld, was hij zijn vader van groot nut en werd hij bij de omwenteling van November tot zijn adjudant benoemd, in welke betrekking hij goede diensten bewees. G.K. van Hogendorp zegt van hem: ‘De jonge graaf Otto van St. heeft voor en onder den opstand gedurig blijken van moed en verstand gegeven. Hij heeft zijn heer vader getrouwelijk bijgestaan en toen de lichaamskrachten van den afgetobden vader schenen te bezwijken, heeft de zoon, in de kracht zijner jaren zichzelf verdubbeld. Onder de vele trekken die ik zou kunnen aanhalen, zal ik er slechts een aan Uwe Kon. Hoogh. opnoemen. In de gevaarlijkste oogenblikken, toen de Franschen ons weder aanvallenderwijze bestookten, legde hij mij, midden in den nacht, het plan voor om de Regeering op het Binnenhof te brengen, en, met al wie moed en wapenen had, hetzelve tot de komst der Engelschen te verdedigen. Ja, konden wij het daar niet langer uithouden, door den vijand heen te slaan, post te vatten in het duin, de landing der Engelschen
te dekken, met hen den Haag te veroveren en evenwel de Franschen uit het land te jagen. Zoo bevestigde hij zijn woord, op den grooten dag der oproeping gesproken, op het oogenblik dat ik verklaarde het algemeen bestuur te aanvaarden: Mijn geheele leven lang aan u’ (zie nagelaten geschrift van Mr. F. baron v. Hogendorp, Bijlagen, bl. 22 en 23).
Bij Quatre-Bras was hij majoor-adjudant van