[Kros, Arie Christiaan]
KROS (Arie Christiaan), geb. 2 Juni 1786, overl. te Zwolle des middernachts tusschen 31 Mei en 1 Juni 1860, was de zoon van S. Kros (die volgt). Hij werd in 1802 cadet der artillerie, maar daar hij meer voelde voor het vak zijns vaders, werd hij in 1804 onder diens orders opzichter bij den bouw der uitwateringsluizen te Katwijk. Toen deze werken in het laatst van 1807 gereed waren, deed hij in 1808 examen voor landmeter bij den waterstaat en werd in hetzelfde jaar als zoodanig aangesteld. Toen de nederlandsche waterstaat na de inlijving bij Frankrijk in 1810 in het ‘corps des ponts et chaussées’ werd opgenomen, werd Kros bij Keizerlijk Decreet van 20 Febr. 1811 tot ingenieur benoemd. Daar hij in dat van 2 Maart d.a.v. niet genoemd wordt, was hij vanzelf ingenieur 2e klasse. Hij werd te 's Gravenhage geplaatst. Met 1 Sept. 1816 werd hem de veel belangrijker dienst te Gorinchem opgedragen. Bij de 7e organisatie van den waterstaat bij Koninklijk besluit van 25 Dec. 1816 werd hij tot ingenieur 1e klasse benoemd. Zijn verhouding tot zijn chef A. Blanken Jz. (I, kol. 356) was ver van aangenaam. Met ingang van 1 Juli 1822 werd hij naar Arnhem verplaatst, waar hem de dienst in het noordelijk deel van Gelderland (Veluwe en Graafschap) werd opgedragen. Toen met 1 Oct. 1825 de provinciale dienst in Gelderland van den Rijksdienst werd afgescheiden, werd hem de Rijksdienst in de geheele provincie opgedragen; met 1 Mei 1830 werd voor dezen Rijksdienst in de Betuwe weder een afzonderlijk ingenieur aangewezen. Bij Koninklijk besluit van 16 Juli 1834 werd Kros met ingang van 1 Oct. d.a.v. benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse en met den dienst in Drente, ter standplaats Assen, belast. Met ingang van 1 Maart 1836 werd hem tegelijk de dienst in de provincie Groningen opgedragen, maar met 1 Juli d.a.v. werd hij, ter standplaats Groningen, van Drente ontlast. Hij behandelde zijn ingenieur van Essen (VI, kol. 492) op zoo onaangename wijze,