van Helmond in 1690 was de pastoor genoodzaakt de wijk te nemen en liet hij de parochie tijdelijk aan zijn mede-kanunnik G. Vincqx over. Toen hij 8 jaren in gedwongen ballingschap en negen maanden in de gevangenis had doorgebracht, werd hij 8 Mrt. 1698 in zijn herderlijke waardigheid hersteld. Door het besluit der Staten van 20 Jan. 1701 in zake Sophia Alberts (III Kol. 17), werd de pastoor op het gemeentehuis in gijzeling gezet en de bidplaats gesloten. Die gevangenis was zeer dragelijk: de drossaard behandelde hem met onderscheiding. Notaris Alberts, de vader van het meisje, berichtte dit aan de Staten, waarop dezen den schout gelastten, den pastoor ‘in stricte detentie te houden’. Er was geen andere gevangenis dan den dievenkelder van het kasteel. Toen de drost op 6 Oct. om nadere instructies vroeg, hadden de ingezetenen het plan gevormd, hun pastoor te bevrijden. Dit plan werd enkele dagen later met gunstigen uitslag bekroond. Kennis begaf zich onverwijld naar de abdij van Postel, waar hij zich veilig en buiten het gebied der Staten bevond. Zijn deservitor Johan Swinkels nam eenigen tijd de pastorie waar, tot, na de bevrijding van Petrus Janssen (zie art. in dit deel), deze tot pastoor werd aangesteld, daar zijn voorganger overleden was.
Zie: L. Schutjes, Geschied. van het bisdom 's Hertogenbosch IV, 126-127; J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdom 's Hertogenbosch III, 372; Ign. Welvaerts, Postels Biogr. Wdb. 150; H.N. Ouwerling, Sophia Alberts, Een bladzijde uit de kerkhistorie der meierij van 's Hert. 16-22; J.C.A. Hezemans, 's Hertogenbosch van 1629-1798, 349-351; J. Heeren, Biogr. Wdb. van Helmond 132-133.
Heeren