[Kercken, Hendrik]
KERCKEN (Hendrik), kartuizer, overl. te Roermond 22 Maart 1608. Hij trad in 1558 in de chartreuse ‘Betlehem’ te Roermond en werd er als monnik geprofest. Hij maakte deel uit van het convent, toen na de inneming der stad door de Staatsche troepen, op 23 Juli 1572 in het klooster een bloedbad werd aangericht. Niet minder dan 9 monniken en 3 leekebroeders werden door de plunderaars vermoord, 5 min of meer ernstig mishandeld en anderen weer gevankelijk weggevoerd. Kercken overleefde deze droevige gebeurtenissen, doch heeft het vaak betreurd, dat hem de martelpalm was ontgaan. Hij bewoonde de cel, waarin voorheen Dionysius de Kartuizer (II, kol. 393) had geleefd, voor wien hij een groote vereering koesterde. Tengevolge van verbouwingen en brand kende men de juiste ligging niet meer van het gebeente van den doctor extaticus. Vooral de bisschop H. Cuyckius (II, 358) betreurde dit zeer, daar hij een kanoniek proces tot zaligverklaring van Dionysius wilde aanhangig maken. Op zijn sterfbed verzocht Kercken, die toen de ‘senior’ van het convent was, aan den prior Judocus Emmelius (zie dit deel kol. 406), dat zijn lijk zou mogen worden begraven op de plaats waar ook Dionysius rustte, nl. achter de Mariakapel. Bij het delven van zijn graf ontdekte men inderdaad op 12 Maart 1608 het gebeente van den eerbiedwaardigen Dionysius, hetwelk werd verheven, terwijl eenige dagen later in diens graf Kercken zijn laatste rustplaats vond.
Zie: le Vasseur, Ephemerides Ord. Cartus. I (Monstrolii 1890), 365; A. Havensius, Commentarius de erectione novorum in Belgio Episcopatuum (Colon. 1609), 303-305; D.A. Mougel, Dionysius der Karthäuser (Mühlheim a.d. Ruhr 1898), 82-83.
Scholtens