[Hangel, David van]
HENGEL (David van), geb. te Utrecht 7 Juni 1717, overl. 30 Oct. 1742, jongste zoon van Mr. Carel van Hengel, ontvanger der domeinen te Utrecht, en Maria van Baarle, dochter van Mr. Jan van Baarle, te Utrecht, kleinzoon van Daniël (1) van Hengel (zie een vorig artikel). Hij studeerde te Utrecht, te Leiden en wederom te Utrecht, werd predikant te Soest 27 Nov. 1740, te Zevenhuizen 3 Dec. 1741. Van hem was nog veel te verwachten. Gedrukt zijn alleen twee disputaties, door hem in Maart en Dec. 1739 verdedigd: Disputatio theol.-philol. ad Proverb. 25:22. De prunis super caput inimici ponendis. Seu qua quis hujusce phraseos sensus sit disquiritur .... (Traj. ad Rhen. 1739); Disputatio hist.-philol.-theol. ad 2 Tim. 2:17, 18. Qua quaenam vere fuerit haeresis Hymenaei, et Phileti Dicentium resurrectionem iam factam esse, disquiritur .... (Traj. ad Rhen. 1739).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 699 v.; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 168, (1910) Bijl. 164.
Knipscheer