[Emmen, Willem van]
EMMEN (Willem van), laatste bernardijner abt van de beroemde abdij van Aduard bij Groningen, overleed aldaar omstreeks 1613. Na den dood van den abt Joh. Greven, 1592, hebben de kloosterlingen, ofschoon de abdijgebouwen in puin lagen door den brand, Sept. 1580, zoo spoedig mogelijk een opvolger gekozen. Zij, welke nog de zij de van Spanje hielden, verbleven in hun refuge in de stad Groningen en hadden natuurlijk een hoofd noodig om te redden, wat van hare abdijen in Groningerland nog over bleef. Door de overgave der stad, 23 Juni 1594, aan prins Maurits verdween alle hoop op herstel, omdat alle bezittingen en gebouwen der kloosters aan den staat vervielen. 27 Febr. 1595 werd een nadere regeling vastgesteld en een behoorlijk pensioen aan de overgebleven geestelijke personen verzekerd. Zij zullen de boeken over de administratie ingeleverd hebben, zooals de friesche kloosterlingen, 28 Juli 1594, deden.
De abt kocht een gedeelte van het refugehuis der abdij op den Munnikenholm, 1599. Ook kocht hij 1602 (aldus Arch. Utr. doch Brugmans zegt 1612) een hof en behuizing der abdij te Wolfsbergen. Treurig moet het voor de aduarder kloosterlingen geweest zijn alles van hunne abdij te zien sloopen en wegsleepen.
In 1604 maakte W.v. Emmen zijn testament. Hij bedacht de kinderen van zijn broer en zuster en vijf gewezen conventualen zijner abdij. Het blauwe huis, een gedeelte van het refuge, bestemde hij tot een gasthuis voor oude, behoeftige personen. Het is het tegenwoordige aduarder gasthuis (zie: Het academisch ziekenhuis op het Munnekenholm in Gron. Volksalmanak voor het jaar 1902, 164-179). Nog wees hij een zekere som toe aan de armen van Hoogermeden en Leegkerk. Daar zijne executeurs-testamentair zijne eigendommen, het brouwhuis op den Munnekenholm en het huis te Wolfsbergen, in 1613 verkochten, is hij zeker omstreeks dien tijd overleden. Begrijpelijker wijze hebben de aduarder bernardijnen zich niet goedschiks van alles laten berooven, maar wisten zij toch wel het een en ander te behouden. De abdij was steeds een toevlucht voor de armen geweest; de laatste abt, trouw aan de traditie der Cisterciënserorde, bepaalde in zijn testament alles ‘uit goeden yver thoe erhen Godes tot dienste der nooddruftigen armen’.
Zie: Nanninga Uitterdyk, Geschiedenis der Bernardijner abdij 169-172; H. Brugmans, De Kroniek van het klooster Aduard (1902) 112, 117, 156; Archief aartbisdom Utrecht XLVIII (1922), 114, 115-117.
Fruytier