| |
[Dardenne, Charles Ambroise]
DARDENNE (Charles Ambroise), geb. 28 Oct. 1756 te Mérie (Mairy?), bij Sedan, overl. te Parijs 19 vendémiaire an XI (11 Oct. 1802), was de zoon van Charles, op negentigjarigen leeftijd overl. 24 Jan. 1806, in leven o.a. ‘suppléant du tribunal, civil du départ. des Ardennes’, en van Marie Moreau, op 89-jarigen leeftijd overl. 16 Febr. 1806. Blijkens zijne correspondentie registers moet hij eene goede opvoeding hebben genoten. Hij heeft in het oude koninklijke leger gediend in het infanterie-regiment van Agénois van Juli 1779 tot aan het einde van 1782, was den 15en Juni 1792 sous-lieutenant in een bataljon belgische en luiksche jagers, werd 22 Sept. 1792 bevorderd tot luitenant, was 27 Nov. 1792 als kapitein aide-de-camp van generaal Rosières en zag zich 25 Januari 1793 als luitenant-kolonel aan het hoofd geplaatst van het 3e bataljon belgische infanterie. Voor wien in het oog viel, ging de promotie vlug in die dagen. 15 Mei 1793 is hij chef de bataillon, adjudant-général, d.i. hoofdofficier van den generalen staf, en als zoodanig ingedeeld bij het Noorder-leger, waarover aan het einde van dit jaar Pichegru tot général-en-chef werd benoemd. Na de herovering van België werd aan dezen opperbevelhebber door het Comité de Salut Public den 30en Augustus 1794 bevel gegeven, om met zijn leger de Republiek der Vereenigde Nederlanden binnen te trekken. Dardenne was toen chef van den generalen staf van de 1e divisie, die werd aangevoerd door den général de division Souham. Het eerste hoofdkwartier van die divisie in ons land was den 25en Sept. Helvoirt (na het gevecht bij Boxtel op 14 September). Den 14en October is het te Reek (ten w. van Grave); 18 October heeft over een schipbrug de overtocht over de Maas plaats van de divisiën Bonneau en Souham bij Luttereind (tusschen Teffelen en Lith); 22
Oct. is het hoofdkwartier der 1e divisie te Wijchen (aan den rechteroever van de Maas); spoedig daarop wordt Nijmegen ingesloten (hoofdkwartier Hatert), dat den 8en November door de Engelschen ontruimd en door den achtergebleven hollandschen commandant overgegeven wordt.
Stafofficieren worden in de verhalen van krijgsbedrijven in den regel niet genoemd, omdat hun werk grootendeels in de bureau's verricht wordt. Bij gelegenheid van den aanval door de fransche troepen op de buitenwerken van Nijmegen op den 7en November vinden wij evenwel in uitgebreide fransche werken aangeteekend, dat de adjudant-generaal Dardenne aan het hoofd van twee compagnieën grenadiers het meest vooruitgeschoven werk van de vesting aanviel, zonder door andere
| |
| |
troepen te worden gevolgd en er zich, niettegenstaande hevigen tegenstand van de hollandsche bezetting, van meester maakte.
Na de inbezitneming van Nijmegen werd aan de fransche troepen eenige rust gegund; eerst 30 Januari 1795 is het hoofdkwartier der 1e divisie te Amersfoort, 6 Febr. d.a.v. te Harderwijk, 14 Febr. te Zwolle, 2 Maart te Groningen, van waar het 24 Juli naar Zwolle terugkeert. In dien tusschentijd was Dardenne, met behoud zijner betrekking, 13 Juni 1795, tot kolonel (chef de brigade) bevorderd. Juist een jaar later (15 Juni 1796) werd hem door den franschen generaal-en-chef Beurnonville een commando opgedragen, dat wel getuigde van het groote vertrouwen, hetwelk in hem werd gesteld.
De bataafsche vloot verkeerde, zoowel wat materieel als wat personeel betrof, in hoogst onvoldoenden toestand en werd buitendien gedwongen, om binnengaats te blijven door de aanwezigheid van een sterk engelsch en russisch eskader in de Noordzee. Daendels was met een deel zijner divisie naar Dusseldorf gezonden ter ondersteuning van generaal Kléber. De mogelijkheid van eene poging tot landing van den vijand op de hollandsche kust scheen niet uitgesloten. Met het oog daarop werd het door den franschen generaal-en-chef, opperbevelhebber van het fransche en het bataafsche leger, raadzaam geoordeeld, een vertrouwd en energiek bevelhebber aan het hoofd der bataafsche troepen in Noord-Holland te stellen. De keuze viel op Dardenne. Hij werd ontheven uit zijne betrekking van chef van den staf der 1e fransche divisie en aanvaardde een zelfstandig commando in Noord-Holland, waartoe hem werden toegevoegd de adjoints aux adjudants-généraux (kapiteins van den generalen staf) Pecheloche en Darsonval. De macht, die hem werd ter beschikking gesteld, groeide langzamerhand aan tot 8 bataljons infanterie, die, verdeeld over de geheele provincie, in garnizoen lagen te den Helder, Medemblik, Enkhuizen, Hoorn, Alkmaar, Edam, en gedeeltelijk gelegerd werden in de Zijpe en in de dorpen langs de kust Zandvoort, Egmond, Petten, Camp en Huisduinen; voorts een dertigtal cavaleristen voor ordonnansen-posten en een 150 man artillerie in den Helder. Dit commando is voor Dardenne van groote beteekenis geweest, omdat hij daardoor in de gelegenheid kwam, volledig bekend te worden met het terrein, hetwelk in 1799 oorlogsterrein zou worden, waarop hij als chef van den generalen staf den franschen opperbevelhebber, generaal Brune, zou ter zijde staan. In zijne nagelaten correspondentie zijn de aanschrijvingen en bevelen bewaard gebleven, die de commandanten der genoemde garnizoenen hadden op te volgen in de verschillende gevallen, die zich bij eene eventueele vijandelijke
landing konden voordoen.
Zijn hoofdkwartier vestigde hij te Schagerbrug in de Zijpe, hetgeen ook nog van invloed is geweest op zijn bijzonder leven; want daar maakte hij weldra kennis met Catharina Elisabeth de Carpentier, met wie hij zich 10 October 1796 in den echt vereenigde. (De familie de Carpentier uit Alkmaar, wier leden in de 18e eeuw steeds in het bestuur van den polder de Zijpe zetelden, had haar zgn. heerenplaats bij de St.-Maartensbrug.)
Toen de fransche generaal-en-chef Beurnonville het opperbevel over het bataafsche leger moest neerleggen (zie dit deel kol. 121) kon ook het commando van Dardenne over bataafsche troepen niet gehandhaafd blijven, en zoo ontving hij in het laatst van November 1797 van Beurnonville aanschrijving, om zijne functiën over te dragen aan den officier,
| |
| |
dien gen. Daendels daartoe zou aanwijzen. Den dag, waarop dit geschieden zou (30 Nov.), overviel hem evenwel eene bloedspuwing en toen deze zich herhaalde, werd nog eene aderlating op hem toegepast, ten gevolge waarvan hij eerst 12 Dec. d.a.v. zijne betrekking aan gen. van Zuylen van Nijevelt overgaf en in den Haag nieuwe bevelen ging vragen aan zijn toenmaligen divisie-commandant, generaal Prévost.
Hem zal toen vermoedelijk eenigen tijd rust gegund zijn, want eerst 27 Januari 1798 meldt hij zich bij de municipaliteit te Rotterdam aan, in de hem nieuw opgedragen bestemming als commandant van die plaats. (In dien tusschentijd had de staatsgreep van 22 Jan. 1798 plaats gehad, waarna aan den nieuwen generaal-en-chef Joubert ook het opperbevel over het bataafsche leger was opgedragen). Kenschetsend voor zijn karakter en de wijze van opvatting van zijn dienst, als militair commandant in een vreemd land, zijn de laatste woorden in dien aanmeldingsbrief: ‘j'espère mériter vos regrets lorsque je serai appelé à d'autres fonctions’.
Dit jaar in Rotterdam zal wel een rustig commando voor hem geweest zijn: misschien zelfs was hem dit daarom met het oog op zijn gezondheidstoestand opgedragen; want de bloedspuwingen herhaalden zich. Toen evenwel gen. Hatry, aan wien, na het vertrek van Joubert, het commando over de fransche troepen in de bataafsche republiek was opgedragen, in Januari 1799 door Brune vervangen was, werd aan Dardenne de betrekking van chef van den generalen staf bij het fransche hulpkorps opgedragen (1 Februari). Hij vertrok dientengevolge naar het hoofdkwartier in den Haag, en van dit tijdstip af werden de voorbereidende maatregelen tot het afweren van eene landing, waarop inkomende berichten en geruchten met meerdere stelligheid begonnen te wijzen, met ernst ter hand genomen. In Dardenne's correspondentie-boeken zijn die voet voor voet te volgen, vooral nadat aan Brune ook het opperbevel over het bataafsche leger was toegekend (15 Juli 1799) en Dardenne dus ook chef van den generalen staf bij dit leger geworden was.
Toen de vloot, met de eerste engelsche landingsdivisie, onder gen. Abercromby, aan boord, zich voor de noordhollandsche kust vertoond had (23 Augustus), bleef het fransche hoofdkwartier aanvankelijk nog in den Haag gevestigd en werden van daar uit maatregelen genomen, om de divisie-Daendels, die in Noord-Holland stond, te versterken. Dardenne heeft hiertoe niet kunnen medewerken. 25 Aug. schreef Brune aan Bernadotte, den franschen minister van oorlog, o.a.: ‘Mon chef d'état-major est à toute extrémité; Rostollant (een jongere kolonel van den generalen staf - zie deel III kol. 1097), qui a une infirmité qui l'empèche de partir d'ici à quelques jours, mais qui n'a que le corps de malade, a la signature (teekent de stukken). Il partira cependant au premier moment.’
Twee kolonels van den generalen staf, waaronder de chef, en deze ernstig, ongesteld op het oogenblik, dat eene landing op de kust dreigde .... het zullen voor den opperbevelhebber moeilijke oogenblikken geweest zijn, vooral toen de landing vier dagen later (27 Aug.) gelukte, en Daendels meende de Zijpe te moeten ontruimen, ja zelfs te moeten terugtrekken tot bij Beverwijk. Brune zond hem onmiddellijk bevel, om zijn terugtocht niet verder voort te zetten, en vertrok zelf naar het oorlogstooneel (1 Sept. 6 uur v.m.). Dardenne vergezelde hem nog niet, maar schijnt toch in zooverre hersteld te zijn geweest, dat hij den volgenden
| |
| |
dag zijn chef kon volgen, en toen tevens overbrenger was van een geheim besluit van het Uitv. Bew., waarin Brune zelfs gemachtigd werd, Daendels gevangen te nemen, indien hij dit noodig oordeelde. Tot zulk een uiterste meende de opperbevelhebber evenwel niet te moeten overgaan. Met zijn chef van den generalen staf vestigde hij zich te Alkmaar, en in onderlinge samenwerking hebben daarna beiden den veldtocht geleid tot den 25en Sept. 1799, alzoo zes dagen na de fransch-bataafsche overwinning bij Bergen. Op dien dag werd bij dagorder bekend gemaakt: ‘Les troupes sont prévenues que le général de brigade Rostollant (hij was op het slagveld den 19en Sept. tot brigade-generaal bevorderd) remplace dans les fonctions de chef de l'état-major-général Dardenne, nommé au grade de général de brigade et employé d'une manière plus convenable à sa santé.’ Het afscheid was vrij koel. Van eigen verzoek van den betrokkene blijkt niet. Officieel is dus Dardenne's gezondheidstoestand aanleiding tot zijne vervanging geweest. Uit eenige brieven blijkt evenwel, dat hij onmiddellijk door Brune naar België is gezonden, om den franschen commandant aldaar tot meerdere activiteit aan te sporen in het af- en doorzenden van de beloofde fransche troepen; en wanneer hij dan na zijn terugkomst den 9en vendémiaire (1 Oct.) uit den Haag aan Brune verslag doet van zijn wedervaren, dan besluit hij als volgt: ‘Donnez-moi vos ordres, je les exécuterai avec chaleur. Vous m'avez reproché, mon Général, d'être trop porté pour les Hollandais. Je vous assure que non, lorsqu'il ne s'agit que du bien de la troupe et des intéréts de la République française; mais il est vrai, que toutes les fois que des agents bataves m'ont fait connaitre des abus, j'ai cherché et chercherai toujours à les
corriger.’ Deze zinsneden geven genoegzaam aan, dat over dit onderwerp harde woorden moeten gevallen zijn tusschen den opperbevelhebber en zijn stafchef, waardoor hun uiteengaan noodzakelijk was geworden.
Dardenne is 22 Nov. 1799 met verlof vertrokken tot herstel van gezondheid. Na dien tijd is van hem niet meer bekend dan dat hij in 1802 op 46-jarigen leeftijd te Parijs aan longtering is overleden. Vóór zijn vertrek kende het Uitv. Bew., op voorstel van den Eersten Commissaris, Janssens, hem bij besluit van 14 October eene gratificatie toe van ƒ 1000 uit hoofde van ‘de meer dan gewone diensten, door den chef de l'état-major aan den vaderlande bewezen, gedurende hij in deze qualiteit bij de fransche troepen in onze soldij is geëmployeerd geweest en de buitengewone kosten, welke hij daartoe heeft moeten impendeeren’.
Dardenne is tweemaal gehuwd geweest; de eerste maal (1788?) met Jeanne Marie Angélique Tugot, geb. te Mézières in l761 (?), overl. 1793, uit welk huwelijk twee zonen en eene dochter worden genoemd; de tweede maal met Catharina Elisabeth de Carpentier, die na den dood van haar echtgenoot hier te lande is teruggekeerd, te Alkmaar, Haarlem, Oudshoorn en Zutfen heeft gewoond en in laatstgenoemde plaats 20 April 1840 is overleden. Uit dit huwelijk zijn drie dochters geboren, waarvan de oudste, Elisabeth Maria Dardenne (1798-1835) 29 Sept. 1826 te Oudshoorn gehuwd is met Jan Dirks Ankringa (1793-1860), laatstelijk conrector aan de latijnsche school te Leeuwarden. Een zoon uit dit huwelijk, die, naar zijn grootvader de namen droeg van Charles Ambroise (1829-1906), en predikant is geweest te Spijk, Geervliet en Bolsward, heeft vergunning verkregen om zijn familienaam te mogen veranderen in Dardenne Ankringa, waardoor de
| |
| |
naam van den franschen chef van den generalen staf in 1799 hier te lande nog voortleeft. Bij die familie berusten twee medaillons, waarop Dardenne is afgebeeld op jeugdigen en op ouderen leeftijd in uniform als kapitein (?) en als generaal.
Dardenne heeft niet alleen een voorname rol in onze geschiedenis gespeeld in den zgn. franschen tijd, maar hij heeft ons ook een belangrijk deel der militaire geschiedenis van dien tijd nagelaten. Het archiefwezen was destijds slecht of, misschien beter, niet geregeld. En zoo bleven de minuten der dienstcorrespondentie van staatslieden en militairen of de copieën hiervan veelal in het bezit van hen, die ze geschreven en ontworpen hadden. Zoo zijn in het bezit van Dardenne gebleven vier Registres de correspondance, omvattende het tijdvak van 5 Juni 1793-1 frimaire an VIII (22 November 1799) en twee livres d'ordres, betrekking hebbende op zijn verblijf als zelfstandig commandant in Noord-Holland en te Rotterdam. Deze bescheiden zijn met zijn weduwe hier te lande teruggekomen en berusten thans in het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage.
Zie: H.T. Colenbrander, R.G.P. III, naamregister; G.J.W. Koolemans Beijnen, Krijgsgeschiedkundige studie over de verdediging der Bataafsche Republiek in 1799 in De Militaire Spectator, 1891, 144-148 en 1892, 416-419; F.H.A. Sabron. De oorlog van 1794-95 op het grondgebied der Vereenigde Nederlanden (Breda 1893) II, 53-55, noten, 103 noot en 232 noot; Journal van Delprat in Bijdr. en Med. van het Hist. Gen. 1892, 187; Louis Heitz, Le Général Salme 1766-1811 (Paris 1895), 127; Victoires, Conquëtes etc. des Français (Paris, Panckoucke 1834) II, 211; voorts de meeste werken over de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland in 1799.
Koolemans Beijnen
|
|