[Claessens, Jan]
CLAESSENS (Jan), veelal bekend als Jan (Klaasz.) van Grouw, leeraar der Doopsgezinden te Grouw, voorstander van Galenus Abrahamsz. de Haan (vgl. V, kol. 215) en daardoor in strijd met Douwe Feddriks van Molqueren, ook met de classis Leeuwarden die hem een Socini an noemt. Ook openbaarde zich oneenigheid in zijne Gemeente (in 1690 en 1691) over het stil of stemmelijk gebed en over de wijze van Avondmaalsvieren. Het kwam er zelfs tot een afscheiding in 1696 van de ‘Vlamingen’. Zijne gemeente werd nu de ‘waterlandsche’ genoemd. Meermalen heeft hij den doop toegediend in ‘het Algemeene Christendom’, zoodat de gedoopten niet toetraden tot het lidmaatschap van de Gemeente. Toen in 1700 te Amsterdam verschenen was: Mennonitisch ondersoek op de Korte Grondstellingen, die van dr. Galenus opgestelt zijn in sijn Verdediging der Christenen die Doopsgezinde genaamt worden, door Douwe Feddriks, schreef hij: De Leer der Doopsgezinden verdedigd tegen de vreemde misduidingen van D.F.v M. (Amst. 1702). De aangevallene schreef nu wederom: De Rechtsinnigheid van de Leer der Mennoniten opgestelt .... tegen de misduydingen van .... (Amst. 1703). De laatste maakte in zijn werkje met veel bitterheid een onderscheidtusschen de ‘Mennoniten’ als getrouwe aanhangers van Menno en aanklevers der uitstaande belijdenissen, en de ‘Doopsgezinden’ die noch aan Menno, noch aan de belijdenissen vasthouden, zeggende: ‘de Mennoniten zijn wel standvastige Doopsgezinden, maar niet alle Doopsgezinden zijn Mennoniten’. Blaupot ten Cate schreef in 1839 dat er nog handschriften van hem waren.
Zie: van Langeraad en de Bie, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. (1918) II, 56 v.; S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Friesland (Leeuw. 1839), 193, 226, 235 vv.; hetz. in Groningen (Leeuw. 1842) I, 189; Jaarboekje voor de Doopsgez. Gem. .... (Amst. 1837), 49 v.; Doopsgez. Bijdragen (1887), 78, en ald. aant. 2, voortgezet op blz. 79 en 80; Catalogus der werken over de Dpsgez. in de bibl. der Ver. Dpsgez. Gem. te Amst. (Amst. 1919), blz. 133.
Knipscheer