gesproken had, beval deze immers per brief van 4 Juni 1584 aan de Gecommitteerde Raden van Zeeland Capito, goedschiks of kwaadschiks, naar Delft te doen komen voor een gerechtelijk onderzoek. 7 Juni heeft dit toen ook werkelijk plaats gehad. Van de beschuldiging omtrent ‘seditieuse’ woorden te Sluis kon toen niet veel over blijven. Maar wel kwam aan den dag wat Capito zich te Brugge veroorloofd had: had hij o.a. niet met Kerstmis 1583 op den kansel voor ‘den hinkenden Prins’ gebeden? Tot een vonnis over dat optreden is het toen nog niet terstond gekomen. Maar vóór 1 Oct. d.a.v. is het - in al zijn gestrengheid voor Capito - toch geveld geworden. Want op dien datum schreef Dathenus aan den gentschen pensionaris Tayard het volgende: ‘Messieurs Capito et Haran (Jan Haren), Ministres de Bruges, apres longue détention sont degradez et declarez inhabiles à toute charge, et confinez en ce païs’. Over Capito's verder leven is niets bekend.
Hij is gehuwd geweest met een dochter van den brugschen kapitein Jan Vleys. Op de bekende predikantenlijst van Jean Ballin wordt verteld, dat hij te Gent, wegens zijn slecht levensgedrag, openlijk gegeeselde en gebrandmerkte monnik is geweest, eer hij tot de Reformatie overging. Maar dit bericht kan moeilijk juist zijn: een zoodanige straf voor het genoemde delict was destijds in het geheel niet gebruikelijk.
Zie: A. von den Velden, Registres de l'église réformée Néerlandaise de Frankenthal II, (Bruxelles 1913) 3; H.Q. Janssen, Petrus Dathenus (Delft 1872) 70, 71, 135; dez., De Kerkhervorming in Vlaanderen I (Arnh. 1868) 111 vv., 245 vv., 286 vv., 294 vv.; dez., De Kerkhervorming te Brugge II (Rotterd. 1856) 287; J. van Iperen, Historische Redevoering bij het ontdekken der Gedenknaalde .... ter eere van Joannes van Miggrode (Amsterd. 1774) Bijlage M.
van Schelven