Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
werd 14 Oct. 1756 student in de rechten te Groningen en 12 Maart 1765 grietman van Leeuwarderadeel. Hij werd volmacht ten landdage, gecommitteerde staat in het ‘mindergetal’, gedeputeerde staat van Friesland, gecommitteerde ter provinciale Rekenkamer, monstercommissaris van Friesland en raad ter admiraliteit van Friesland. In 1795 werd hij van zijn post als grietman ontzet en leefde sedert ambteloos op Holdinga-burgt. Bij K.B. van 28 Aug. 1814 nr. 14 werd hij benoemd onder de edelen van Friesland en werd in 1815 lid der Provinciale Staten van het gewest. Niet onbedreven in de friesche geschiedenis en oudheidkunde, leverde hij aan den hoogleeraar te Water, voor diens werk: Historie van het Verb. en Smeekschr. der Edelen, belangrijke bouwstoffen, voornamelijk betreffende friesche geslachten. Hij huwde te Leeuwarden in de Jacobijnerkerk 26 Januari 1766 met Maria Libora van Haersma, gedoopt te Leeuwarden 27 Dec. 1741, overl. te Leeuwarden 12 Oct. 1783, dochter van Hans Hendrik, raad en rentmeester der domeinen van Friesland, en van Isabella Boreel. Uit dit huwelijk sproot, behalve een dood kind (1770), een zoon Hobbe, die in 1775 op 4-jarigen leeftijd overleed. Zie: Mdbl. Ned. Leeuw XLI (1923), 12, 13; Nederl. Adelsboek (1912), 464; Baerdt v. Sminia, Nieuwe Naaml. v. Grietmannen, 36, 37; Stamboek van den Fr. Adel. Regt |
|