Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 246]
| |
Hij bracht zijn jeugd grootendeels te Keulen door en werd 22 Dec. 1581 student in de letteren te Leiden. Hij werd monsterheer (commissaris van de monstering van krijgsvolk) van Friesland en was reeds lid der Staten van dat gewest, toen hij in 1614 werd benoemd tot grietman van Ferwerderadeel. Als gecommitteerde uit de Staten wegens Oostergoo genoot hij in 1621 de eer met zijn medegevolmachtigden den nieuwen stadhouder Ernst Casimir in optocht van zijn woning naar het Landschapshuis in de kamer van Oostergoo te geleiden om daar den eed af te leggen. In 1622, als lid der Staten-Generaal, sloot hij met andere gemachtigden het verbond met den keurvorst van Brandenburg en kreeg hij opdracht om met de afgevaardigden der katholieke Nederlanden te onderhandelen. In 1625 (Juni-Oct.) maakte hij met Joachimi en van Aerssen van Sommelsdijk deel uit van het gezantschap naar Engeland, dat ten doel had om Karel I geluk te wenschen met zijn troonsbeklimming, de geschillen (o.a. over Amboina) te bespreken en de alliantiën tusschen de Staten en Engeland te bevestigen, ten gevolge waarvan 7 Sept. 1625 een of- en defensief verbond werd gesloten. Bij deze gelegenheid werd hij door Karel I tot ridder geslagen. In 1637 komt hij het laatst voor als lid der Staten van Friesland; hij schijnt al eerder zijn grietmansambt te hebben neergelegd, daar al in 1636 van zijn opvolger wordt gesproken. Hij werd daarop in 1637 benoemd tot curator der friesche hoogeschool, welke waardigheid hij tot zijn dood heeft vervuld. Hij was gehuwd met Ulb van Aylva, overl. in 1637, dochter van Ulbo, te Rinsumageest, en van Saepck van Wynia. Dit huwelijk was kinderloos. Zie: Stamb. v.d. Fr. Adel; Scheltema, St. Nederl.; Vriemoet, Ath. Fris LV, LVII; Wagenaar, Vad. Hist. XI, 223; Baerdt van Sminia, N. Naaml. v. Grietm., 50, 51; Werken Hist. Genootsch. N.R. no. 10. Regt |
|