[Brederode, Diederik van]
BREDERODE (Diederik van), kartuizer, overl. te Zeelhem in 1415. Hij was de oudste zoon van Reinout v. B en Johanna van Gennep. Waarschijnlijk in het jaar 1389 trad hij als ‘laicus redditus’ in het kartuizerklooster Monnikhuizen bij Arnhem. In 1391 stond het generaal kapittel der orde aan den prior en het convent van dit klooster toe om Brederode te bevorderen tot den stand van ‘clericus redditus’. Hetgeen Joannes a Leydis in zijn Kroniek van Brederode en in zijn Hollandsche kroniek (lib. XXV, cap. 28), over hem mededeelt is niet geheel nauwkeurig. Met goedvinden van het bestuur der orde (1403) ging hij over naar de chartreuse van St. Jan Baptist te Zeelhem bij Diest, waar hij door een hernieuwde professie in de communiteit werd opgenomen. Ook zijn broeder Jan (zie volgend art.), die aanvankelijk hun vader was opgevolgd als 16de heer van Brederode, bevond zich sinds korten tijd hier als leekebroeder. De annalist der kartuizerorde meldt, dat de overplaatsing van Diederik was geschied, opdat deze zijn broeder, wiens wispelturigheid hem het best bekend was, voortdurend door woord en voorbeeld zou kunnen aanmoedigen tot volharding. Een groote teleurstelling is hem echter daarbij in latere jaren niet bespaard, want in het begin van 1409 keerde Jan in de wereld terug, ondanks zijn als convers gedane professie en de vermaningen van zijn oversten. De broeders stierven in hetzelfde jaar.
De hollandsche kroniekschrijvers noemen Diederik ‘monachus’. Monnik in den strikten zin des woords is hij echter niet geweest. Hij was, zooals gezegd, ‘clericus redditus’, d.i. koorreligieus, die in rangorde het midden hield tusschen monnik en convers. Wel schijnt hij priester te zijn geweest.
Zie: Matthaeus, Analecta I, p. 632; Bockenberg. Historia et Genealogia Brederodiorum (Lugd. Bat. 1587) p. 22; le Couteulx, Annales Ord. Cartus. VII (Monstrolii 1890) 141, 362, 363; H.J.J. Scholtens, Jan van Brederode, convers der karthuizers bij Diest in Hist. Tijdschr. IIIe Jaarg. (1924), blz. 8-29.
Scholtens