[Boreel, Jacob (2)]
BOREEL (Jacob) (2), geb. 1 April 1630 te Amsterdam, overl. 21 Aug. 1697, zoon van Willem B., (zie hierna) werd in 1661 schepen zijner geboortestad en vervolgens weer in 1667, 1672, 1677. In 1664 ging hij als buitengewoon ambassadeur naar czaar Alexis van Rusland om nieuwe wegen en bronnen voor den handel te openen, doch slaagde hierin niet. Voor den vrede van Nijmegen in 1678 voerde B. voorloopige onderhandelingen te Brussel met den franschen zaakgelastigde den hertog van Villa Hermosa. Na het sluiten van dien vrede vertrok hij naar Frankrijk als extra-ordinaris ambassadeur om met Lodewijk XIV te onderhandelen over diens voorstel tot het sluiten van een verbond 1678-80. Van 1681-91 was hij hoofdschout van Amsterdam. Nadien was hij eenige malen regeerend burgemeester der stad. Na de herroeping van het Edict van Nantes was hij een der commissarissen, belast met de zaken der vluchtelingen. Bij het groote oproer te Amsterdam in 1696 werd zijn huis geplunderd, waarvoor hij een schadevergoeding van ƒ 28750. - kreeg. Als eerste extra-ordinaris ambassadeur en gevolmachtigde der Staten-Generaal woonde hij de vredesonderhandelingen te Rijswijk bij, doch hij stierf vóór het tot stand komen van den vrede. Hij werd op 's lands kosten begraven. Afbeelding zijner tombe in Zelandia Illustrata I, 757. B. was gehuwd met Isabella Coymans. Hij was heer van St. Aagt, Duynbeke, Westhoven en Meerestein.
Zie: Aitzema, Saken van Staet en Oorl. V, 250-256, 567-577; van Loon, Nederl. Historiepenningen III, 242, 243, IV, 159; Wagenaar, Beschr. v. Amsterd. I, 631, 635, 671, 714, 715 en 718; Koenen, Gesch. d. Fransche Vlugtelingen in Nederland, 356; Sypesteyn en de Bordes, De Verdediging van Nederl. in 1672 en 73, II, 91; Elias, Vroedschap van Amsterdam 537.
Mulder