[Boetzelaer, Rutger Wessel baron van den]
BOETZELAER (Rutger Wessel baron van den), heer van Asperen en van de Merwede, oudste zoon van Rutger van den Boetzelaer en van Agnes de Bailleul, geboren in 1566. Hij was in 1598 gehuwd met Amelia van Marnix, dochter van Philips van Marnix van St. Aldegonde (I, kol. 1307), welke in 1604 overleed. In 1605 had hij zich in ondertrouw verbonden met Anna van Hornes, dochter van den baron van Boxtel, welke in hetzelfde jaar voor het voltrekken van het huwelijk overleed. Daarna is hij getrouwd met Maria van Zuyen, weduwe van Jan van Huchtenbroek. Hij overleed den 1. October 1632.
In zijne jeugd diende hij onder prins Maurits, 1595 als ritmeester, streed als zoodanig 1597 bij Turnhout, 1600 bij Nieuwpoort. In 1604 volgde hij zijn vader op als heer van Asperen. Op den 14en October 1612 werd hij door keizer Matthias met zijne beide broeders Werner Adolf en Gideon van den Boetzelaer tot vrije baronnen van het Heilige Roomsche rijk verheven. In 1613 beschreven in de ridderschap, bleef hij langen tijd voorzitter van Gecommitteerde raden.
Hij behoorde in 1618 tot de Gecommitteerden van de Staten-Generaal bij het afdanken der waardgelders te Utrecht. Na de gevangenneming van Oldenbarnevelt, ondernam hij met Jan van Beieren, heer van Schagen, eene poging om hem te doen ontslaan. Doorgedrongen tot aan de kamer, waar de advocaat zat, begeerden zij, dat men hem losliet. Het gerucht, hetwelk dit maakte, deed den Prins uitkomen en bevelen, dat men de edellieden zou ontwapenen, en hen voorts zou bewaken, totdat men hierop het goedvinden der algemeene Staten verstaan zou hebben. Tegelijk verklaarde hij, dat men hen, zijns bedunkens, met eene bestraffing, onder handtasting, zou mogen ontslaan, gelijk geschiedde.
Van Boetzelaer was een man van groote geleerdheid. Ook als dichter heeft hij zich bekend gemaakt nml. door zijn: Eerste week der Scheppinge des Waerelds, gedaan in 't François bij G. de Saluste, Heere van Bartas, vertaeld door R.W. van den Boetzelaer ('s Grav. 1622, 4o.); Méditations Christiennes sur trois Pseaumes du Prophète David, composées en rime Françoise (à la Haye 1622, 8o.).
Bij zijn eerste vrouw verwekte hij twee zonen en een dochter, van welke zijn oudste zoon