der Missie, den vicaris Adam Damen. Augiers gaf ten antwoord, dat hij een oude zending had; wat betrof de erkenning van den vicaris, dat hij afhankelijk was van den gezant (Bijdr. Haarl. X, 384).
Zoolang de gezant leefde, was Augiers veilig. Na diens dood en het vertrek zijner weduwe, delibereerden 21 Febr. 1710 de Hoogmogende Heeren om de kapel van den portugeeschen gezant, die zooveel volk trok, te doen sluiten en de priesters, die in de kapel dienst deden, als van der Beke, die een Jezuïet was, en Augiers, ‘de welke rontomme den Haag en bijzonder in de heerlijkheid Wassenaar veel opschudding causeerden, den Haag en de provincie van Holland te doen ruymen’ (Bijdr. Haarl. III, 278). De kapel werd 24 Febr. gesloten. Augiers werd ‘ob excitatos ibi motus’ uit Holland verbannen, dat wil zeggen, omdat hij openlijk opkwam voor het pauselijk gezag. Pater van der Beke vertrok naar Brussel, waar hij hoog bejaard overleed 28 Dec. 1713. Sinds 1708 waren alle Jezuïeten uit Holland gebannen; 22 Nov. 1710 werden zij ook verdreven uit hunne statie te Middelburg. De vicaris Damen, in overleg met den nuntius, zond nu Augiers naar Middelburg. Hij werkte daar onder den naam van Petrus Romeyn. Uit van Heussen ziet men, dat door de uitdrijving der paters twist was gerezen onder de Katholieken van Middelburg. Sommigen hadden den pater Capucijn de Wijs, die te Sluis missionaris was, gewenscht, waartegen de vicaris opkwam. Nicolaas Pouget, een Zweed, bestemd voor Veere, waar hij niet werd aangenomen, en Nicolaas van der Steen waren gedurende korten tijd kapelaan bij Augiers. Tijdens zijne ziekte stond Simon van Veen, een Hagenaar, oud-student van St. Urbanus College te Rome, hem bij en volgde hem op, doch slechts korten tijd. Paters Capucijnen kwamen zijne plaats innemen. De tweespalt in de statie nam nog toe, zoodat de vicaris in 1722 de ook onderling oneenige Capucijnen moest terugroepen. De paters Jezuïeten kwamen echter in Middelburg niet weer.
Zie: P.G. Bongaerts, De St. Theresia-kerk ('s Gravenhage 1866) 52, 71-73; Archief aartsbisdom Utrecht XXII, 132, 136, 148, 215.
Fruytier