| |
[Augereau, Pierre François Charles]
AUGEREAU (Pierre François Charles), geb. te Parijs 21 Oct. 1757, overl. op zijn buitengoed la Houssaye (Seine et Marne) 12 Juni 1816, was de zoon van Pierre, metselaars- of dienstknecht, en Marie Joseph Kreshine, afkomstig uit München, die een fruithandel dreef in de voorstad St. Marceau. Hij trad in 1774 in franschen krijgsdienst bij de karabiniers, waarin hij als onderofficier naam maakte door de vele duels, welke wijze van zich recht te verschaffen destijds in het fransche leger zeer in zwang was. Nadat hij in zijn garnizoen Saumur een zijner officieren, die in drift zijn degen tegen hem getrokken had, gedood had, nam hij de vlucht naar Genève, waarna hij tot 1791 meestal in vreemden krijgsdienst een avontuurlijk leven leidde, achtereenvolgens in Griekenland, Klein-Azië, Turkije, Rusland, Pruisen, Saksen, Napels, in welk laatste land hij de dochter van een griekschen koopman schaakte, met wie hij in het huwelijk trad. Van hier ontkwam hij over zee naar Portugal, werd aldaar gevangen genomen, doch verkreeg met behulp zijner vrouw gelegenheid, om op een fransch oorlogsschip naar Frankrijk terug te keeren. In vollen revolutietijd kon een man als hij, die voor niets terugdeinsde, vooruitkomen. 26 Juni 1793 is hij kapitein bij het 11e regiment huzaren, 27 September van hetzelfde jaar chef de brigade (kolonel) bij den generalen staf, 25 December d.a.v. divisiegeneraal. Na gestreden te hebben in de oostelijke Pyreneeën en in de Vendée, nam hij deel aan Bonaparte's eersten grooten veldtocht in 1796 in Noord-Italië, waarin hij zich door beleid en onverschrokkenheid onderscheidde, vooral bij Lodi,
| |
| |
Arcole en Castiglione. De aan Bonaparte en Augereau toegeschreven overtochten over de bruggen bij Lodi en Arcole, vóór de troepen uit, met het vaandel in de vuist, behooren echter tot het gebied der fantasie.
Bonaparte had hem leeren kennen als een generaal, aan wien veel kon worden toevertrouwd, en zoo werd hij, na het eindigen van den veldtocht, onder voorwendsel van het overbrengen der veroverde vaandels, naar Parijs gezonden om de Raden der Vijfhonderd en der Ouden te zuiveren van de zgn. reactionnairen, eigenlijk om de laatste nog overgebleven kenteekenen van republikeinsche vrijheid te vernietigen. Nadat hij eerst benoemd was tot commandant van de 17e militaire (territoriale) divisie (hoofdstad Parijs), volvoerde hij den staatsgreep van 18 fructidor (4 Sept. 1797).
De plotselinge dood van Hoche, den bevelhebber van het vereenigde Sambre en Maas- en het Rijn- en Moezel-leger (19 Sept. 1797), gaf het Directoire gelegenheid, om Augereau tot diens vervanger aan te wijzen (23 Sept. 1797), waardoor deze, voor hij zich meerderen invloed kon verwerven, wat men niet ten onrechte vreesde, van Parijs verwijderd werd. Als zelfstandig bevelhebber toonde hij zich evenwel minder geschikt. Reeds aan het eind van Januari 1798 werd hij in sedentaire betrekking geplaatst als commandant van de 10e militaire (territoriale) divisie (hoofdplaats Perpignan), alwaar hij bleef, totdat hij in 1799 door het departement Haute-Garonne tot lid van den Raad der Vijfhonderd verkozen werd.
Aan den staatsgreep van 18 brumaire an VIII (9 November 1799), waardoor Bonaparte zich tot Eerste Consul verhief, nam hij geen werkzaam aandeel, doch onmiddellijk sloot hij zich bij het nieuwe hoofd van den Staat aan. De Eerste Consul benoemde hem kort daarna (28 December 1799) tot général en chef van het fransche leger in de Bataafsche Republiek, uit welke betrekking hij in October 1801 werd teruggeroepen, waarna hij een tijdlang buiten het publieke leven bleef op zijn prachtig landgoed la Houssaye. In 1804 was hij commandant van het kamp van Brest en van dat van Bayonne. Bij gelegenheid van de verheffing van Napoleon tot keizer der Franschen behoorde hij tot de eerst benoemde maarschalken. In 1805, 1806 en 1807 nam hij deel aan de veldtochten van het Groote leger, na afloop waarvan hij in 1808 tot hertog van Castiglione verheven werd. In 1809 en 1810 streed hij in Spanje, waar hij o.a. commandant en chef van Catalonië was. Hier voldeed hij niet aan de verwachtingen; hij werd teruggeroepen en vestigde zich weder tijdelijk te la Houssaye.
Na den terugtocht van het fransche leger uit Rusland, benoemde Napoleon hem tot commandant van het nieuw gevormde 11e legerkorps. In den veldtocht van 1813 toonde hij nog zijne oude onverschrokkenheid, vooral in den slag bij Leipzig; doch nadat ook hier den franschen keizer het geluk den rug had toegekeerd, was bij Augereau niet alleen het krijgsmansvuur uitgedoofd, maar verried hij ook zijn Keizer en weldoener, die hem met eerbewijzen en schatten overladen had. Napoleon had hem in het begin van 1814 de taak opgedragen, om in de omstreken van Lyon een leger te verzamelen, de in den omtrek van de Saone staande vijandelijke legerkorpsen overhoop te werpen, en daarna in den rug van de Frankrijk binnendringende legers te opereeren; maar alle zijne bewegingen in die streek waren even langzaam als ondoeltreffend en toen hij bemerkte, dat ook hier
| |
| |
Napoleon's gelukster dreigde onder te gaan, trad hij ten slotte in geheime onderhandeling met den oostenrijkschen generaal von Bubna. Zoodra de troonsafstand van den Keizer hem bekend was, ontsloeg hij zijne soldaten van den eed aan den man, ‘die niet vermocht als soldaat te sterven, nadat hij sedert vele jaren millioenen slachtoffers heeft gemaakt door zijn gruwbare eerzucht.’
Lodewijk XVIII verhief hem tot pair van Frankrijk en gaf hem het commando over der 14e militaire divisie in Normandië doch bij de terugkomst van den Keizer van het eiland Elba kiest Augereau weder onmiddellijk diens partij. Napoleon wees hem met verachting af, en na de honderd dagen bedankte ook Lodewijk XVIII er voor, om zijne diensten te aanvaarden. De maarschalk trok zich weder op zijn landgoed terug, waar hij 12 Juni 1816 aan waterzucht overleed zonder nakomelingschap.
Het huwelijk met zijne eerste vrouw Joséphine Marie Gabrielle Gracht (overl. 21 Aug. 1816) werd, toen hij op de maatschappelijke ladder steeds hooger steeg, door echtscheiding ontbonden; 23 Febr. 1809 hertrouwde hij met Adelaïde Joséphine Bourlon de Chavanges, die na zijn dood in tweeden echt in het huwelijk trad met Charles Camille Joseph, graaf van St. Aldegonde.
Omtrent het verblijf van Augereau in ons land diene het volgende.
Toen generaal Brune 28 Nov. 1799 naar Parijs was vertrokken, was men hier te lande niet zeker, of hij zou terugkeeren. Hij had zijn commando ad interim overgedragen aan den oudsten alhier aanwezigen generaal, Kellermann. Deze werd den 4. Dec. d.a.v. eveneens naar Parijs opgeroepen, en vertrok reeds den volgenden dag, zijn commando overdragende aan generaal Desjardin, die aan het hoofd zijner brieven zijne functie aangeeft als: ‘commandant en chef, par interim de l'armée dans la République batave’, waarbij in het midden gelaten werd, of dit commando zich ook nog uitstrekte over het bataafsche leger, zooals het wettelijk aan Brune was toegekend geweest. Den 26. Jan. 1800 kwam Augereau in den Haag; en reeds den volgenden dag, toen hij zijne opwachting maakte bij het Uitvoerend Bewind, vielen dadelijk, juist over dit commando harde woorden. Hij verklaarde, dat hij, volgens van den Eerste Consul ontvangen orders het opperbevel kwam op zich nemen over de fransche en bataafsche legers; maar onmiddellijk viel de directeur Ermerins hem in de rede, om op het willekeurige van die beschikking te wijzen. Van het eene woord kwam het andere, totdat de directeur den generaal toevoegde, dat indien deze op eigen gezag het bevelhebberschap over het bataafsche leger op zich nam hij (Ermerins) bevel zou geven, hem niet te gehoorzamen. Zoo was het begin, en zoo is de verhouding nagenoeg tot het einde van het verblijf van den nieuwen général en chef, die zelfs niet voor grofheden terugdeinsde, gebleven. Na eenige onderhandelingen werd die aangelegenheid zoodanig geregeld, dat bij decreet van de Tweede Kamer van 5 Maart eene instructie voor Augereau werd vastgesteld, volgens welke hem, onder eenige beperkende bepalingen, het opperbevel ook over het bataafsche leger werd opgedragen, doch het Uitv. Bewind zich het onmiddellijk commando over het garnizoen der residentie voorbehield.
Wat de Eerste Consul voornamelijk van de Bataafsche Republiek wenschte te ontvangen was: troepen en geld. Augereau ontving kort daarna opdracht, om met eene uit fransche en
| |
| |
bataafsche troepen samengestelde legerafdeeling den linker vleugel van het Rijnleger, dat onder bevel van generaal Moreau stond, te gaan dekken en daartoe naar den Main op te rukken. In Juni en Juli werden toen in een kamp bij Eindhoven ongeveer 17000 man vereenigd, waaronder 8000 Bataven. Dit korps, onder het opperbevel van Augereau, werd in drie divisiën ingedeeld, die werden aangevoerd door de fransche generaals Duhesme en Barbou en den bataafschen generaal Dumonceau, onder wien de kolonels Bruce en Gelderman als brigade-commandanten optraden. 18 Juli marcheerden de troepen af naar de Lahn. Zij namen verder deel aan den zgn. winterveldtocht aan den Main, die een einde nam met den vrede van Luneville in Februari 1801, waarna de bataafsche afdeeling in de Republiek terugkeerde. Tijdens de afwezigheid van Augereau had generaal Victor in diens plaats het bevel gevoerd over de alhier achtergebleven troepen.
Kenschetsend voor de verhouding van Augereau tot de bestuurders van de Bat. Rep. is, dat, toen men den tijd zag naderen, waarin de fransche generaal alhier zou terugkeeren, de voorzitter van het Uitv. Bew. bij brief van 1 April 1801 den Eerste Consul onder het oog bracht: ‘combien serait nuisible la présence de ce général, célèbre il est vrai par des talents militaires, mais qui parait ne pas avoir des idées exactes de la déférence, due au gouvernement d'un pays libre à la solde duquel il se trouve’. En teekenend voor de toenmalige gevoelens van den lateren Keizer voor onze republiek was, dat hij 9 Apr. antwoordde per brief zoowel aan het Uitv. Bew. zelf, als aan den voorzitter van dit bewind, waarin hij te kennen gaf, dat hij hun gaarne ten dienste wilde zijn, maar dat het moeilijk was, een zoo verdienstelijk generaal zulk eene vernedering aan te doen. Op denzelfden datum schreef de Consul evenwel ook aan zijn min. van buitenl. zaken, Talleyrand, om zulks aan onzen gezant, Schimmel-penninck, mede te deelen, met eene mondelinge toevoeging, dat aan Augereau bepaalde bevelen zouden worden gegeven, om zich niet in burgerlijke en politieke zaken te mengen; en dat, zoodra de eer van dien generaal dit zou toelaten, men naar de Bat. Rep. iemand zou zenden, die aan het Uitv. Bew. aangenaam zou zijn.
29 April 1801 is Augereau weder in den Haag, en 1 Mei maakt hij bij het Uitv. Bew. een beleefde apologie omtrent zijn vroeger gedrag. In de laatste maanden van zijn verblijf heeft hij nog aan een paar belangrijke gebeurtenissen deelgenomen. 29 Aug. 1801 werd tusschen hem en den daartoe gemachtigden agent van marine, Spoors, eene conventie gesloten, volgens welke het aantal fransche troepen in de Bat. Rep. zou worden teruggebracht tot 10.000 man infanterie en 475 man artillerie, voor welke regeling de bataafsche regeering zes millioen gulden betaalde. In September nam Augereau nog een zeer werkzaam aandeel in den staatsgreep, tengevolge waarvan den 17. Oct. d.a.v. eene nieuwe regeering optrad, bestaande uit een Staatsbewind van 12 personen met een Wetgevend Lichaam van 35 leden, hetwelk de voorgestelde wetten onveranderd had aan te nemen of te verwerpen. Toen de Opperbevelhebber in het laatst van October voorgoed vertrok, scheen men wederkeerig in de beste verstandhouding te zijn. Zelfs vereerde de Bataafsche Regeering hem het volgende jaar een eeresabel.
Generaal Victor bleef te zijner vervanging aan het hoofd van ééne fransche divisie achter.
Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles, F.L. Couché, H. Forgeux, N.S.A. Villerey, L. Portman en een onbekend kunstenaar, en
| |
| |
gelithografeerd door Delfech, A. Maurin en G. Kuestner.
Zie: Lievyns, Verdot et Régat, Fastes de la Légion d'honneur (Paris 1842) I, 333; Robinet, Robert et le Chaplain, Dictionnaire historique et biographique de la Révolution et de l'Empire (Paris s.d.) I, 68; Ch. Gavard, Galerie des maréchaux de France (Paris 1839) no. 7 (staat van dienst); Lobedanz, Helden uit Napoleon's tijd (uit het Deensch, Zutphen, Thieme, z.j.) 86-120; Andréossy, Campagne sur le Mein et la Rednitz de l'armée gallo-batave aux ordres du Général Augereau (Paris 1802); Mémoires du Général Baron de Marbot (Paris s.d., table des noms); Legrand, La Révolution française en Hollande (Paris 1894) 258-285; Bosscha, Neerlands Heldendaden te land (Leeuwarden 1873) 159-166; G.J. Pijman, Bijdragen tot de voornaamste gebeurtenissen, voorgevallen in de Republiek der Vereenigde Nederlanden van 1778-1807 (Utrecht 1826) 101-117; Journal rédigé par Daniel Delprat 201-254 in Bijdr. en Med. van het Hist. Genootschap 1892; G.W. Vreede, Gesch. der Diplomatie van de Bat. Rep. (Utrecht 1864) II1, 153 en 181-213; H.T. Colenbrander, Gedenkst. der Alg. Gesch. van Nederland III en IV, Alph. Reg. der Persoonsnamen, in voce Augereau.
Koolemans Beijnen
|
|