Reeds lang vertoonde hij sporen van gekrenkte geestvermogens; hij verrichtte allerlei dwaze daden, o.a. had hij in 1563 moedernaakt op de straat te Brussel gezeten en aan de omstanders zijn goederen ten verkoop geveild, waarna hij 6 maanden in het ‘dolhuisken te Cellebroeders’ is opgesloten geweest. Zijn vrouw overleden zijnde, werd hij door bemiddeling van zijn zuster Maria, weduwe van Aelbout van Avesaeth en op haar kosten als ‘een furieus persoon’ op het kasteel te Woerden in bewaring gebracht, waar de kastelein hem echter na een half jaar niet langer wilde houden. Daarna overgebracht naar het Cellebroedersklooster te Schoonhoven kon hij ook daar niet blijven. Bij zijn transport naar het Cellebroedersklooster te Haarlem doodde hij zijn begeleider, Jan van Benthem, waarom hij door den baljuw van Amstelland gevangen werd genomen, op de gevangenpoort te Amsterdam gebracht en vandaar in 1565 naar de Voorpoort te 's Gravenhage getransporteerd. Op verzoek der familie om hem daar te laten blijven, werd door het Hof gunstig beschikt, mits de familie alle kosten en onderhoud voor haar rekening nam.
Nicolaas had bij zijn echtgenoote maar één zoon, mede Nicolaas geheeten. Deze beërfde 's Gravenmoer en overleed kinderloos, na gehuwd te zijn geweest met Philippota van der Duyn (dochter van Jacob, heer van Sprang, en van Maria Hoofs. Philippota), die hertrouwde met Mr. Pieter van der Hooge te Haarlem. De heerlijkheid 's Gravenmoer had Nicolaas vermaakt aan zijn neef Adam van der Duyn, die er 4 Aug. 1602 mee werd verlijd. Deze laatste was een zoon van Nicolaas van der Duyn en van Alyd van Avesaet (dochter van Aelbout en van Maria van Assendelft bovengenoemd).
Zie: v. Leeuwen, Batav. Illustr. II, 855; Navorscher 1909, 549, 550 (over zijn krankzinnigheid); Ned. Adelsb. 1913, 238.
Regt