voorwaarden te moeten aanvaarden. Bij zijn terugkeer te Batavia, 15 Dec. 1669, werd de aanvoerder met buitengewone eerbewijzen ontvangen en 21 Januari d.a.v. geïnstalleerd als extra-ordinaris raad van Indië. Ruim een jaar later, 24 Maart 1671, werd hij ordinaris-lid van dien Raad en 29 Mei 1672 bovendien president van schepenen.
Toen soenan Amangkoerat I van Mataram, in het nauw gebracht door den opstand van Taroena Djaja, de hulp van de Comp. inriep, bood Speelman zichzelf aan om de leiding van een derwaarts te zenden krijgsmacht op zich te nemen. 29 December 1676 vertrok hij naar Japara. Na een vergeefsche poging om bemiddelend op te treden, sloot hij een verdrag met Amangkoerat en veroverde o.a. Soerabaja op de aanhangers van T. Djaja. Kort daarop stierf Amangkoerat en Speelman erkende nu diens oudsten zoon, Amangkoerat II, als wettig opvolger, onder beding van verschillende voordeelen voor de Comp., o.a. afstand van Semarang, handels- en tolvrijheid in geheel Mataram en uitbreiding van 's Comp.'s gebied in de Preanger (verdragen van 5 Febr. en 19 Oct. 1677 en 15 Jan. 1678). Hiermede verkreeg Speelman veel meer, dan de Hooge Regeering had kunnen vermoeden en de voorzichtige Maetsuyker gewenscht achtte.
Kort na Maetsuyker's dood riep diens opvolger, Rijcklof van Goens, Speelman naar Batavia op, waar hij 23 April 1678 aankwam en het gewichtig ambt van directeur-generaal kreeg. Hij steunde van Goens nu krachtig in diens politiek tegenover Mataram en Bantam, welk laatste rijk van de moeilijkheden der Comp. in Oost-Java gebruik meende te kunnen maken, om 's Comp. 's macht en invloed te fnuiken. Speelman's oude vriend en strijdmakker, Aroe Palakka, bewees met zijn bonische krijgers de Comp. in dezen zwaren tijd op Java belangrijke diensten.
25 Nov. 1681 nam Speelman, daartoe door Heeren-XVII bij besluit van 29 Oct. 1680 aangewezen, het G.G.schap van van Goens over. Het tijdperk, waarin Speelman deze hoogste regeeringsfunctie in Indië vervulde, is niet het glanspunt van zijn leven geworden. Hij had zich steeds onderscheiden door een groote mate van zelfstandigheid en daarbij de gave bezeten anderen geheel te beheerschen. Dit bracht hem ertoe, als G.G. tal van beslissingen te nemen zonder er den Raad van Indië in te kennen. De meest belangrijke stukken hield hij onder zich of stelde er hoogstens zijn vertrouweling, den directeur-generaal Balthazar Bort, mede in kennis. Meermalen veranderde hij de notulen van den Raad van Indië eigenmachtig ‘naar sijne sinnelijkheid’ en dwong de leden van den Raad ze te onderteekenen, wat die dan maar ‘om des vredes wille’ deden. Op den duur schijnt zich bovendien een soort onverschilligheid voor regeeringszaken van hem te hebben meester gemaakt; zeer belangrijke stukken en verdragen werden na zijn dood gemist; andere vond men ongeopend en dus ongelezen terug. Zijn particulier leven bracht hem tevens in opspraak. Door een vijftal leden van den Raad van Indië werd zelfs een officieele klacht aan Heeren-XVII gezonden; deze waren juist van plan in te grijpen, toen Speelman, 11 Januari 1684, overleed. Het noodlot wilde, dat de eenige, die van de actueele zaken op de hoogte was, Balthazar Bort, op denzelfden dag stierf, en zoo heerschte er na beider dood een onbeschrijflijke verwarring. Hoogst ernstige feiten kwamen nu aan het licht. Zoo vond men in de gevangenis van het kasteel meer dan honderd ‘zoogenaamde politique gevangenen van den Generaal’, die na gehouden onderzoek bijna allen onschuldig werden bevonden.