in 1896 voorop in zijn programma, en ook op koloniaal gebied was hij de baanbreker van zijn partij. Thans wordt hij als zoodanig ook door allen erkend. Hierdoor en doordat hij, waar hij kon, toenadering zocht ook bij andersdenkende Christenen, was S., ondanks zijn scherpe polemieken, in de Kamer een zeer geziene figuur.
Zijn meesleepende levenslust en geestdrift gingen gepaard met onvermoeide werklust en hoogen dichterlijken zin. Naast historie en staatswetenschappen, hadden kunst en archeologie zijn warme belangstelling, zoo werd hij ook medeoprichter en een groote kracht van het utrechtsche S. Bernulfusgilde tot behoud der oude katholieke kunstschatten, en in zijn prozawerk Onze Nationale Kunst toonde hij zich een warm bewonderaar van onze vaderlandsche kunst in het algemeen.
Hij stierf te Rome, waar hij herstel van gezondheid zocht; op het Campo Santo dei Tedeschi werd hem een grafmonument opgericht door zijn vele vereerders en vrienden. Ook aan eerbewijzen tijdens zijn leven heeft het hem niet ontbroken. Leuven benoemde hem tot doctor philosophiae et litterarum honoris causa, paus Leo XIII maakte hem in 1901 tot zijn huisprelaat en in 1902 volgde zijn benoeming tot protonotarius apostolicus.
Zijn verschillende gedichten bundelde hij als Verzamelde Dichtwerken, waaraan later nog een bundel Nieuwe Gedichten werd toegevoegd. Zijn hoofdgedicht de Aya Sophia, in 1886 voor het eerst gedrukt, dankte voornamelijk zijn ontstaan aan een reis naar Constantinopel in 1883. Ook verschillende zijner redevoeringen zijn afzonderlijk uitgegeven. Zelf verzamelde hij zijn voornaamste artikelen uit De Wachter in Menschen en Boeken.
Hij gaf afzonderlijk uit: Napoleon, Gedicht (Utrecht 1873, niet herdrukt); Van het Heilig Sacrament van Mirakel tot Amsterdam (Utrecht 1895, niet herdrukt); Een Vaandellied, berijmde voorlezing (Utrecht 1895, niet herdrukt); Een Kroningslied (Amsterdam 1898, niet herdrukt); Chronica over Staatkunde en Letteren (Utrecht 1901-1903) 3 reeksen; verder de reeds hierboven genoemde werken.
Zijn portret, is geteekend door Jan Veth, P. de Josselin de Jong en P.J. Arendsen.
Zie over hem: Jul. Persyn, Dr. Schaepman Utrecht-Antwerpen 1912-1916) 2 dln., met portretten; in Nederlandsche Schrijvers v/h. Middelbaar Onderwijs, no. 2. Dr. Schaepman, Proza (1920, met portret), no. 3. Dr. Schaepman, Gedichten, nos. 18, 19, 20 en 21, Dr. Schaepman, Gedichten (1911, met portret) uitg. door Hoogstraten (bloemlezingen uit de voornaamste werken, met belangrijke aanteekeningen en biographie); In Memoriam Dr. H.J.A.M. Schaepman door W.H. Nolens, met een interview van C.K. Elout en illustraties door H.M. Krabbé (Amsterdam 1903) in Elseviers Maandschrift; J.F.M. Sterck, Over Alberdingk Thym en Schaepman, Eerste kennismaking in Jaarboekje van Alberdingk Thym 1904; mgr. Dr. H.J.A.M. Schaepman door Kolkman in Het Katholiek Nederland 1813-1913, dl. II, p. 371-384.
Sterck