Elizabeth van Delft, ook een van bedoeld twaalftal, in 1413 aldaar suppriorin werd, kreeg Swene een aanstelling als kostersche (sacrista) en had dus te zorgen voor al wat het uitwendige van den kerkdienst betrof: het onderhoud der misgewaden, het verstrekken der noodige waskaarsen, het luiden der klok, enz. Zij wordt geroemd, omdat zij koorboeken schreef voor de kloosterlingen die er geen hadden en zich bijzonder aangetrokken voelde ‘totten oetmodigen ende ongeachten susterkens, daer niemant niet vele mede te doen en hadde’. Na den dood van Johan ter Poorten (1423) ontving in 1424 het klooster te Diepenveen van het erfdeel van haar en Geertruid ruim zeven en twintig morgen land. In het laatst van haar leven kreeg Swene een gezwel aan de borst (‘een seer inder boerst’), waar zij negen dagen ziek aan lag. Verteld wordt dat zij toen zich bezighield met het bepeinzen van de vijf wonden van den Gekruisigde; wat veelvuldig voorkwam bij de middeleeuwsche devoten, die 's Heeren zielelijden soms geheel vergaten om dat zijns lichaams zich des te levendiger voor te stellen (vergel. mijn uitgave ‘Handschr. D’, Gron. 1903-1904, blz. 175, aant. b). In de Vita Elisabethae van Heenvliet (A. Matthaeus, achter zijn Anonymi Chronicon ducum Brabantiae, Lugd. Bat. 1707; aldaar p. 227) en in [F. van Heussen en H. van Rijn] Oudheden en gestichten van het bisdom van Deventer (Leid. 1725), dl. II, blz. 176, wordt zuster Swene abusievelijk ‘Swete’ en ‘Zwete’ genoemd.
Zie, wat Aleid, Geertuid en Swene ter Poorten betreft: mijn uitgave ‘Handschr. D’, 22, 81, 259-261, 261-264, 264-276 (passim), 309; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed II (Utr. 1876), 309; W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer, Studiën en bijdragen op 't gebied der histor. theologie, IV (Amsterd. 1878), 148, 149, 159, 160, 161, 180 (Moll, Gozewijn Comhaer, een Nederlander aan het hoofd der kerk van IJsland); Archief voor de geschied. Aartsbisd. Utrecht, XXXIII (Utr. 1908), 325, 328, 333, 408-409 (J.C. van Slee, Het Necrologium en Cartularium van Diepenveen); W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 21 aant. 3, 68, 75 aant. 4, 118, 120 aant. 1, 200, 219, 230 aant. 2, 265, 276 aant. 4, 299, 308.
Brinkerink