geboren. Toen tijdens het leven van de Groote (gest. 1384) en nog daarna de devoten met allerlei smaadredenen overladen, als ketters aangemerkt werden, trad Johan ter Poorten voor hun belangen vaak zóó krachtig op, dat men hem den bijnaam gaf van ‘paus der Lollaards’ (vergel. het Middelned. woordenboek, dl. IV, 's Gravenh. 1899, kol. 745-746). Hij, volgens Moll ‘een streng asceet, de devootste der devoten van dien tijd’, kon op den duur onmogelijk vrede hebben met het overheidsambt door hem bekleed. Verteld wordt dat hij, ten einde ontslag uit den Raad te krijgen, wijl hij meende daarin ‘zijn conscientie niet te kunnen bewaren’, zich verlamd aanstelde en op krukken ging loopen. Die veinzerij met geestelijke doeleinden - van iets dergelijks staan uit de Middeleeuwen meer voorbeelden opgeteekend - bracht hem tot het ambtelooze leven terug. Voortaan mocht hij, levende in de vreeze Gods, ongestoord zich geven aan vrome overpeinzingen; hij kwam in zijn woonplaats gedurig in aanraking met de Broederschap des gemeenen levens; een trouw vriend betoonde hij zich van alle ‘goede menschen’, inzonderheid van het ten jare 1400 gestichte diepenveensche klooster.
De familie ter Poorten heeft altijd veel gevoeld voor het convent te Diepenveen. Johan zelf hielp Zwedera van Runen, een der vroegste bewoonsters, aan het noodige timmergereedschap en ‘placht het klooster in tal van opzichten bijstand te verleenen, ook met zijn wereldsch bezit’; Gerrit Comhaer, zijn schoonzoon, gehuwd met de jongste dochter Aleid (zie art.), verstrekte geld voor den bouw; zijn oudste dochters Swene en Geertruid werden er 21 Jan. 1408 ingekleed en gaven in 1424, na den dood haars vaders, van haar erfdeel vier stukken - 27 morgen 1 hond 31 roeden - aan het klooster; Aleid, 1417 of 1418 weduwe geworden, werd er in 1432 als conversin opgenomen, nadat zij daar reeds sedert 1427, om te Deventer aan vervolging te ontkomen, een toevluchtsoord had gevonden, eerst tezamen met hare moeder (17 Maart 1430 ‘ungecledet, d.i. niet ingekleed. gestorven ‘int beslot’, vgl. de artikels).
Leeken die zich bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt jegens het convent te Diepenveen, mochten daar een laatste rustplaats vinden. Zoo Johan ter Poorten en zijn vrouw Lutgerd. Zij werden in den kloostertrans begraven in hetzelfde graf waar in 1439 Swene is ter aarde besteld.
Zie: mijn uitgave ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-1904), 259, 260, 264, 269, 270, 271; G. Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, I (Dev. 1732), 58, 72-74 (passim); W. Moll, Johannes Brugman (Amsterd. 1854), I, 46 volg.; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, II (Utr. 1876), 376 aant. 8; W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer, Studiën en bijdragen op 't gebied der histor. theologie, IV (Amsterd. 1878), 148, 149, 158 aant. 2, 160, 161, 180 (in Moll, Gozewijn Comhaer, een Nederlander aan het hoofd der kerk van IJsland); W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908) 21, 54 volg., 57 aant. 6, 75 aant. 4, 102, 200 (vergel. 110 aant. 5, 135); M. Schoengen, Jacobus Traiecti alias de Voecht, Narratio de inchoat. domus cleric. in Zwollis (Amsterd. 1908), 315.
Brinkerink