[Pinto, Abraham de (1)]
PINTO (Abraham de) (1), alias don Gyl Lopes Pinto, geb. te Lissabon 1588, gest. te Rotterdam 13 April 1668, zoon van don Manuel Avlares Pinto y Ribera, heer van Chilveches, Abulleque y de la Celada, edelman van het huis van den koning van Spanje en ridder van St. Yago, en dona Voliante Nuñes Henriques; kleinzoon van don Gyl Lopes Pinto. Abraham, toen don Gyl, gesproten uit dit oud marranengeslacht, welks wapen nog het koninklijk paleis te Cintra (Portugal) siert, week in 1607 met zijn ouders naar Antwerpen uit. Hij huwde hier achtereenvolgens Ines Ribeira en Sara de Pinto, welke echtverbintenissen rijk met kinderen werden gezegend, nl. Henrique, Antonio, Isabel en Maria, die jong stierven, Manuel alias Isaac, Voliante, André Lopes alias Jacob, Rodrigo Alvares alias Mozes, en Inigo Lopes alias Aron. In Antwerpen had Abraham met zijn broeder David een groot handelshuis, dat europeesche vermaardheid bezat. Zij waren aanzienlijke Antwerpenaars. De kardinaal-Infant, don Fernando, beloonde hun gewichtige diensten aan het brusselsche Hof door aan de broeders de ridderorde van St. Jacob de Compostella te schenken. Beiden wisten zich echter onder voorwendsel, dat het voor hun beursbezoek niet bevorderlijk was, daaraan te onttrekken. De familie bewoonde het groote huis in den Dryhoeck in de huizen van St. Joris. Daar leerden de kinderen paardrijden, schermen, muziek en fluitspel en gingen ter biecht naar de oude St.-Joriskerk, waar de familie haar grafkelders had. Zij wenschten echter naar Holland uit te wijken om als Joden te kunnen leven. Gelden werden op buitenlandsche banken gezet, te Venetië en Rouaan; de bankier Sanches te Rouaan sloeg echter toen voor ƒ 120.000 bankroet. Met don Diego Teixeira beraamden zij een zomerverblijf te Keulen, daar de Hollanders
Antwerpen dreigden te belegeren, om vandaar naar Holland te ontsnappen. De gouverneur, markies de Castel Rodrigo, wist de afreis echter te verhinderen, onder voorwendsel, dat de Antwerpenaren dan den moed zouden verliezen. Bij gevaar zou hij hun eenige vendels paardenvolk ter beveiliging medegeven. Kostbaarheden waren heimelijk reeds naar Holland gezonden, het personeel langzamerhand ontslagen op enkele vertrouwden na en op 12 Juli 1646 reed de familie 's morgens door verschillende poorten Antwerpen uit, snel naar Turnhout. Hier voerden de studenten te hunner eere een latijnsch blijspel op. Snel vluchtte men voort naar Ginneken, waar een oud vervallen kasteel gehuurd werd. Ziekte en