[Pinto, Aäron Adolf de]
PINTO (Aäron Adolf de), geb. in den Haag 24 Oct. 1828, gest. 23 Dec. 1907, zoon van Mozes de Pinto en jvr. Sara Salvador, broeder van Mr. Abraham de Pinto (zie art.). Na een gymnasiale opleiding in den Haag, die hij naar het gebruik op 1 Sept. 1847 met een rede in de remonstrantsche kerk beëindigde, werd hij op 18-jarigen leeftijd (11 Aug. 1847) als leidsch student ingeschreven voor de rechtsgeleerde faculteit. Zijn persoon werd hoog aangeslagen in de studentenwereld, zoodat het litterarisch dispuut Exercendo hem weldra het eerelidmaatschap aanbood, waartoe het vooroordeel, dat de Pinto Jood was, eerst na heftigen tegenstand overwonnen moest worden. Reeds toen wist hij zijn arbeidskracht tot het hoogste op te voeren, doch tevens was hij een groot liefhebber van muziek en op de jolige festijnen het middelpunt der gezelligheid. Op 20 Jan. 1852 reeds promoveerde hij tot doctor in het romeinsch en hedendaagsch recht op zijn proefschrift Ad locum codicis civilis neerlandici enz. De latere professor J.A. Fruin dichtte toen reeds: ‘Gij zult de roem van Themis wezen, gelijk gij d'eer van Pallas waart.’ Had hij het begeerd, zegt zijn biograaf, de Pinto zou als hoogleeraar naar Leiden hebben kunnen terugkeeren. Hij begeerde dit niet en wees later verschillende professoraten te Leiden en o.a. ook een te Utrecht van de hand. Sedert 1852 was de Pinto als advocaat in den Haag werkzaam, waar zijn oudere broeder het in dit ambt reeds tot groote eer had gebracht. Hij trad in den echt met Frederike Polak Daniels, welke hem drie dochters schonk. Hij moest toen daarbij lessen geven om zijn bestaan te verzekeren. In Aug. 1862 werd hij echter tot referendaris aan het departement van Justitie benoemd, welk ambt hij 14 jaren bekleedde. Hier nam hij het initiatief tot instelling van de staatscommissie
tot samenstelling van een nationaal strafwetboek: het is geheel het werk van de Pinto geworden. In April 1865 kwam nu de Pinto's wetsvoordracht tot afschaffing van de doodstraf met memorie van toelichting bij den Raad van State in en hij mocht de voldoening smaken, dat dit produkt van zijn machtig humaniteitsgevoel op 20 Mei 1871 in de Tweede Kamer werd aangenomen. Later verdedigde hij haar tegen de ministers du Tour van Bellinchave (1886) en Kuyper (1901). Ook het ‘Ontwerp van 1865’ een proeve van algeheele herziening van ons burgerlijk procesrecht was de Pinto's werk, evenals de wet op de afschaffing der tienden (1872). Het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering enz., onder zijn toezicht uitgegeven, zag in dit jaar in den Haag het licht (5 deelen).
Op 25 Nov. 1870 werd hem de portefeuille van Justitie aangeboden, die hij weigerde. ‘Het zijn niet de Kamerdiscussiën, maar de Kamer- en de kabinets-