[Musquetier, Richard]
MUSQUETIER (Richard), geb. te Rotterdam 30 Mei 1808, overl. te 's Gravenhage 21 April 1865, was de zoon van J.D. Musquetier en M. Vetter. Hij werd in 1824 kadet van den waterstaat aan de artillerie- en genieschool te Delft, en werd 30 Juni 1828 met ingang van 1 Juli d.a.v. benoemd tot élève-aspirant van den waterstaat. Hij werd tot het eind van 1829 te Delft geplaatst tot assistentie bij de liquidatie dier school, en vervolgens geplaatst te 's Gravenhage, maar toen de Belgische opstand uitbrak, deed hij eenige jaren in het leger dienst. Op 28 Jan. 1834 met ingang van 1 Jan. te voren benoemd tot aspirant-ingenieur, werd hij bij den algemeenen dienst geplaatst, waar zijn werk voornamelijk bestond in de triangulatiën en de opmetingen ten behoeve der rivierkaart. Op 24 Juli 1837 met ingang van 1 Oct. d.a.v. benoemd tot ingenieur 2e en op 9 Febr. 1849 met 1 Apr. d.a.v. tot ingenieur 1e klasse, heeft hij de bij den waterstaat belangrijkste soort dienst, die van het arrondissement, alleen waargenomen van 1 Oct. 1842 tot 1 Jan. 1843, en wel te Alkmaar.
Toen de rivierkaart gereed was, werd Musquetier bij Koninklijk besluit van 9 Apr. 1852 tijdelijk belast met de waarneming der betrekking van bouwmeester der landsgebouwen te 's Gravenhage. Hoewel de arrondissements-ingenieurs vooral door het bouwen van kerken veel ondervinding in het bouwvak hadden, miste Musquetier dit voordeel, dus was zijn invloed in deze gering. Bij besluit van 30 Dec. 1857 werd hij tot hoofdingenieur titulair benoemd en bij dat van 4 Febr. 1858 werd hij van de betrekking van bouwmeester ontheven, terwijl hij bij beschikking van den minister van Binnenlandsche Zaken weder bij den algemeenen dienst geplaatst werd.
Na de totstandkoming der wet van 18 Aug. 1860 werd hij bij ministerieele beschikking van 28 Sept. d.a.v. gedetacheerd bij den aanleg der Staatsspoorwegen en hem de comptabiliteit van dien aanleg opgedragen. Hij werd bij Koninklijk besluit van 12 Sept. 1863 op zijn verzoek uit deze betrekking zoowel als uit die van hoofdingenieur eervol ontslagen. Kort voor zijn overlijden verzocht hij ontslag als commissaris van het weduwen- en weezenfonds van de ingenieurs van den waterstaat,