Port-Saïd, waarvoor het etablissement ingericht zou worden, veel kosten en weinig voordeel zou brengen en dat de schepen, die uit de Middellandsche Zee goederen aldaar zouden brengen, met te veel wanruimte zouden varen. Toch zette Z.H. het plan door. Op raad van den vice-consul Anslijn te Alexandrië werd een terrein bij den noordelijken ingang van het kanaal bij Port-Saïd gekocht. D.J. Brouwer, oud-kapitein-luitenant ter zee, werd directeur van het etablissement en aan Mulder werd opgedragen de plannen op te maken. Hij heeft de uitvoering van het geheele werk geleid. Hij vertrok daartoe in Aug. 1873 naar Port-Saïd en bleef er tot Aug. 1876, toen alles gereed was. De werken bestonden in een hoofdgebouw, een magazijn, een kolenloods, een goederenloods, beambtenwoningen, twee aanlegsteigers en eene fundeering voor een waterreservoir. Later werd nog het hotel de Nederlanden gebouwd, dat 1 Dec. 1876 geopend werd. Zooals de amsterdamsche kooplieden voorspeld hadden, liep het geheel op niets uit. Na het onverwacht overlijden van den Prins aan de mazelen op 13 Jan. 1879, gaf zijn broeder en erfgenaam last, alles zoo spoedig mogelijk te liquideeren en zoo kwam het in vreemde handen.
Van Mei 1877 tot Aug. 1878 was Mulder in dienst der gemeente 's Gravenhage, waar hij onder den ingenieur J. van der Vegt plannen maakte voor den aanleg van het Ververschingskanaal en de daarmede in verband staande rioleering dier gemeente. Daarna hield hij zich eenigen tijd bezig met de ontwerpen voor een stoomtramweg van Haarlem over Overveen naar Bloemendaal.
In het najaar van 1879 vertrok hij naar Japan om in dienst van dien staat rivierwerken te ontwerpen en de uitvoering daarvan te leiden. Hij keerde in 1890 vandaar terug. Hem werd o.a. opgedragen het verbeteren der rivieren Yedo-gawa en Narose-gawa. Hij liet daarvoor drie bekwame rijnwerkers uit Nederland overkomen, die den Japanners het vak leerden. Ook voor het verbeteren van havens werden hem ontwerpen gevraagd. Hij maakte een ontwerp voor verbetering der haven van de hoofdstad Tokio, waarvan de toegang belemmerd werd door uitgestrekte slibbanken; het gevolg van dien toestand was, dat vele goederen van Yokohama, dat eene diepere haven had, per spoor naar Tokio vervoerd moesten worden. Hij stelde voor, eene vrij groote rivier, de Samida-gawa, die in de haven uitkwam, daarvan door een dam af te scheiden en een tijbassin, groot 1400 hectaren, aan te leggen. Ook voor verbetering van andere havens maakte hij plannen.
In Nederland teruggekeerd, vestigde hij zich te 's Gravenhage, waar hij in Jan. 1895 door de vereeniging van handel, nijverheid en gemeentebelangen benoemd werd tot lid eener commissie voor het tot stand brengen eener haven voor visschersschepen te Scheveningen. Hij maakte voor deze commissie het ontwerp voor zulk eene haven.
In 1897 verhuisde hij naar Nijmegen. Hij maakte daar voor eene commissie uit den gemeenteraad ontwerpen voor stoomtramlijnen in en om die stad. In 1898 ontving hij eene opdracht tot onderzoek van een ontwerp van een russisch ingenieur tot toepassing van het Liernurstelsel te St. Petersburg.
Men heeft van hem de volgende geschriften: Het nederlandsche handelsetablissement te Port-Saïd in Tijdschrift Koninklijk instituut van ingenieurs (1876-1877), blz. 287; Korte mededeelingen over Japan en meer bepaald over de voornaamste havens die in dat rijk gevonden worden in hetz. tijdschrift (1887-1888), blz. 91; Over een drietal zee-