[Maas, Martinus]
MAAS (Martinus) of Masius, geb. te Meerbeek in Brabant 1520, overl. 20 Juni 1585 als abt der Benediktijnerabdij Echternach in Luxemburg, was op 20-jarigen leeftijd in de abdij van Affligem bij Aalst getreden. In 1545 ontving hij de priesterwijding, waarna hij in 1550 naar de abdij zijner orde in Echternach werd gezonden, waar hij zeven jaar verbleef. Het jaar na zijn terugkeer in Affligem werd hij prior der abdij (1558), totdat hij in 1563 werd aangesteld als cellier. In 1565 moest hij het ambt van proost te Meersen op zich nemen. Deze proosdij behoorde toen aan de St. Remigiusabdij te Reims en was geheel in verval. Hij begon met het herstellen der gebouwen, toen de proosdij, als tafelgoed toegewezen aan den bisschop van Roermond (1561-1611), in diens bezit kwam. Koning Philips II benoemde den gewezen proost tot abt van Echternach (1569), in de plaats van abt Antonius Hovaeus, eertijds monnik van Egmond, die 6 Sept. 1568 was overleden (III, kol. 618). Vele moeilijkheden moesten eerst overwonnen worden, zoodat Maas eerst in 1573 bezit kon nemen van zijn abdij Echternach. Hij was een voorbeeld van ijver, een echte herder, een voorzichtig en beleidvol bestuurder. Zijn portret bevindt zich nog te Echternach in de voormalige abdij.
Zie: Habets, Gesch. bisdom Roermond II, 425; Gallia Christ. XIII, 574, 586-87; Carl Schorn, Eiflia sacra I, 502-03; Bertels, Histor. Luxemburg, 293-95; Marx, Geschichte des Erzstifts Trier II, 1 vol., 355; Die Niederl. oder Belg. Aebte des 16. und 17. Jhr. in der abteil Echternach in Annales du congres archéol. et hist. de Malines (1911) II, 215 en vv.; Publications Limbourg XXVI, 316.
Fruytier