[Maarssen, Mahriem]
MAARSSEN (Mahriem), bediende van don Francisco Gomez da Costa, behoorde in 1636 tot het eerste tiental hoogduitsche joden, dat te Amsterdam synagoge-dienst hield, waarvoor zij van da Costa en van Izak Mukato ieder een wetsrol leenden. Volgens het kroniek je van Chajiem Drukker (1719) had Drukker ook een boek van dezen Maarssen gekend van welk handschrift hij ‘etlische Blätter’ voor zich had gehad. Amelander's kroniek noemt hem ook nog in 1675.
Als typographen dezer familie zijn nog David, Mozes en Mahriem ben Jacob bekend (voor David zie art. Joseph Maarssen). Mahriem, de derde zoon van Jacob ben Mozes Maarssen, was van 1726-29 bij Mozes Frankforter, in 1730 bij Leon Templo en bij Atthias, in 1735 bij Hirsch Levi, weder bij Atthias in 1739-40 en bij Hirsch in 1746 werkzaam, waarna hij naar Frankfort a./M. vertrok.
Mahrimben (Mozes) Jacob Maarssen was in 1710 bij Jacob Alvarez, in 1723 bij Chajiem Drukker en in 1755 bij een onbekende als typograaf werkzaam. Mozes ben Jacob Maarssen was als zoodanig (1728-64) in Duitschland werkzaam.
Mahrim ben David was een voornaam lid van deze in de joodsche literatuur bij uitstek bekende nederlandsche familie. In het almanakje van 1760-61 wordt hij als bestuurder (parnassijn) der toen aanzienlijke hoogduitsch-joodsche gemeente van Amsterdam vermeld. Zoo was hij in 1766 lid van de deputatie der gemeente naar prins