[Lent, Marcellus van]
LENT (Marcellus van), overl. 1603. Eerst was hij regulier kanunnik te Windesheim, later prior van Mariënhof te Amersfoort, sedert 1573 tot zijnen dood prior generalis van de Windesheimsche kloostervereeniging. De laatste vijf en twintig jaren zijns levens bracht hij meestal te Keulen door in het convent van het Hoogwaardig lichaam van Christus (‘Domus Venerabilis Corporis Christi’), waarheen hij omstreeks 1578 zich begeven had, nadat het klooster Mariënhof door de amersfoortsche stedelijke regeering was genaast.
Van Lent is prior geweest in een tijd toen de kloostervereeniging van Windesheim der ontbinding nabij scheen. Hij heeft het zijne gedaan om deze te verhoeden. Op zijn initiatief of reeds op dat van zijn voorganger Wouter van Wenchem (deze droeg niet den titel van ‘prior generalis’, doch dien van ‘prior superior’), in ieder geval in 1573 werd besloten de vereeniging te reorganiseeren en zich tot den Paus te wenden met verzoek middelen tot herstel te willen beramen. Paus Gregorius XIII antwoordde met een bul van 16 Dec. van hetzelfde jaar, waarin hij de privileges door vorige Pausen aan de Windesheimsche kloostervereeniging geschonken bevestigde en de bepalingen bekrachtigde, waarbij genoemde vereeniging zou worden gereorganizeerd. De pauselijke bul legde er den nadruk op dat, om tot reorganisatie te komen, noodig waren: een eminent opperhoofd en flink ontwikkelde kloosterlingen. Breedvoerig werd daarom gehandeld over den prior generalis en de oprichting van seminaria. Van de uitvoering der reorganisatieplannen is echter weinig gekomen.
Marcellus van Lent is meermalen opgekomen voor de rechten der hem toevertrouwde kloosters. Hij moet iemand geweest zijn met vasten wil en onverzettelijk karakter. Zoo heeft hij in Aug. 1584 de tijdelijke vereeniging (1585-87) doorgedreven van het Onze-Lieve-Vrouwe-klooster bij Neuss met dat van het Hoogwaardig lichaam van Christus te Keulen, tegenover den aartsbisschop van Keulen, die haar niet duldde, en de broeders van Neuss, die haar niet wenschten. Nog heeft hij in 1585 te Keulen een lijst laten drukken van de windesheimsche mannen- en vrouwenkloosters, overgenomen en uitgebreid door J. Lindeborn in diens Historia sive notitia episcopatus Daventriensis (Col. Agr. 1670) p. 320-366.
Zie: J.C. van Slee, De kloostervereeniging van Windesheim (Leid. 1874), 113, 149, 231, 233; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed II (Utr. 1876), 57 volg., 156-166 passim, III (Utr. 1880), 4, 13, 35, 75 volg., 134, 259 de aant., 272, 302, 306-314, 318.
Brinkerink