[Kals, Johannes Guiljelmus]
KALS (Johannes Guiljelmus) is 11 Oct. 1702 te Duren in het land van Gulik, uit een officiersfamilie, geboren. Van huis uit is hij roomsch geweest; op zevenjarigen leeftijd werd hij door zijn ouders naar de Jezuïetenschool gezonden. Vóór 1722 echter is hij reeds tot het Protestantisme overgegaan. In dat jaar naar Amsterdam verhuisd, heeft hij zich daar eerst een vijftal jaren op den handel toegelegd. Toen wijzigde zich opnieuw zijn levensloop. Door de hulp van zekeren Petrus Boudaan kon hij toen gaan studeeren, wat al lang zijn wensch was geweest. 1726 liet hij zich te Utrecht als theoloog inschrijven. 1730, toen die studie afgeloopen was, meldde hij zich bij de Gecommitteerden ad res exteras aan, om naar de koloniën gezonden te worden. Dientengevolge zien wij hem dan in Juni 1730 naar Suriname trekken. De twee daar door hem doorgebrachte jaren hebben hem niet veel geluk gebracht. Eensdeels heeft dat gelegen aan het onvreedzame leven, dat er tusschen hem en zijn vrouw, Anna Twisker, bestaan heeft, anderzijds aan de bejegening van de zijde der koloniale autoriteiten en predikanten, die hem ten deel is gevallen. Kals toch ging in menig opzicht te keer tegen dier mannen materialisme, machtswellust en verachting van de kleurlingen, die de 18e-eeuwsche surinaamsche maatschappij ontsierden. Reeds vóór 2 Sept. 1732 verwisselde hij, tengevolge dezer omstandigheden, zijn standplaats te Paramaribo voor een andere, in de meer afgelegen gemeenten der Cottica en Pirica. 10 October 1732 bezorgden ze hem een half jaar ‘harde censuur’. En in den zomer van 1733 zelfs een algeheele ‘verzending’ naar het moederland.
Naar het 4 Oct. 1734 uitgesproken oordeel der classis Amsterdam is deze afzetting niet rechtmatig geweest. Toch heeft Kals Suriname niet meer teruggezien. In 1737 aanvaardde hij een beroep naar Stevensweerd. 1741 nam zijn werk ook daar, door schorsing, een ontijdig einde. 1744, na een paar jaar te Amsterdam lessen te hebben gegeven, trok hij naar Leiden. Echter slechts voor zeer kort. Echtbreuk, gepleegd met zijn dienstbode, noopte hem nog in hetzelfde jaar die stad te verlaten. Daarop is hij naar Engeland gegaan.
Deze reis is een gelukkig keerpunt in zijn leven geworden. Dank zij de relatie, waarin hij daar toen met den aartsbisschop van Canterbury en de bisschoppen van Oxford en St. Davids kwam en niet minder dank zij een weldra verkregen positie van ‘geadmitteerde onderwijzer der oostersche talen, bij de Universiteit Oxford’, was hij na niet zoo langen tijd er weer vrij wat boven op gekomen. 1753 drijft hem zijn begeerte om een Grammatica-Hebraeo-harmonica, die hij te Oxford schreef, gedrukt te krijgen, uit Engeland, waar het lettermateriaal daarvoor ontbrak, naar Bremen, waar hij begin 1754 leeraar aan het gymnasium is geworden, maar overigens zijn doel (het drukken van zijn boek) niet heeft bereikt. December 1754 vertrok hij dan ook weer van daar, om via Franeker naar Amsterdam te gaan. Daar verliezen wij hem dan verder uit het oog. Nieuwe pogingen om naar Suriname uitgezonden te worden zijn in allen gevalle mislukt. Men was niet van hem gediend. Zelfs heeft men op geen enkele der gepubliceerde lijsten van surinaamsche predikanten zijn naam willen vermelden.
Een oom van Kals was Jacob Blancheteste, koopman, ouderling en regent van het Walenweeshuis te Amsterdam.