covië, waardoor 4 Mrt. 1616 te Narva een wapenstilstand tusschen die beide kronen werd gesloten. J. werd er in den zweedschen adelstand verheven en met ƒ 10.000 beloond. 1621 ging hij met van Randwijk naar Duitschland en hernieuwde de daar met de Staten gesloten verdragen, Febr.-Juni 1624 met van Aerssen naar Engeland tot regeling der geschillen en sluiten eener defensieve alliantie, Juni-Oct. 1625 met van Aerssen en van Burmania naar Engeland om Karel I geluk te wenschen met zijn troonsbeklimming, de geschillen te bespreken (o.a. Amboina) en de alliantiën tusschen de Staten en Engeland te bevestigen, ten gevolge waarvan (7 Sept. 1625) een of- en defensief verbond werd gesloten. Na afloop der ambassade bleef hij als opvolger van den in Dec. 1624 gestorven gezant Noël de Caron als ‘ordinaris ambassadeur’ der Staten te Londen. Hij bleef dit ambt waarnemen in de zeer moeilijke omstandigheden, die in Engeland tijdens de regeering van Karel I bestonden, ook, niettegenstaande zijn zeer hoogen leeftijd, nog tijdens den in 1642 uitgebroken burgeroorlog, waarin hij telkens trachtte te bemiddelen, vooral 1644-45. Hij wist de staatsche belangen ten opzichte van Engeland steeds met groot beleid te verdedigen, zoowel ten opzichte der staatkundige verhoudingen als ten opzichte van handel en
nijverheid. Hij genoot als diplomaat een hoog aanzien; de gedenkpenning 1646 op hem geslagen geeft daarvan ook getuigenis; 1625 zegt d'Espesses van hem: ‘aucun pareil en ce pays’. Na den dood des Konings in Febr. 1649, dien hij met Adriaan Pauw namens de Staten te vergeefs nog trachtte te redden, bleef hij, ofschoon zonder nieuwe geloofsbrieven, voorloopig nog bij het Parlement de Staten vertegenwoordigen, totdat hij ter weerwraak voor de behandeling, den gezanten van het Parlement in den Haag aangedaan, voorjaar 1650 bevel kreeg om Engeland binnen een maand te verlaten. Hij moest gehoorzamen en keerde onmiddellijk naar de Republiek terug, zich verder terugtrekkend uit het openbare leven. Hij was gehuwd met de in 1636 gestorven Adriana Huyssen, bij wie hij twee dochters had.
Zijn portret door van Miereveld, verbrand 1864 met Mus. Boymans, gravure van Matham (1638), vgl. Moes, Iconogr. batava, no. 4013; Scheltema, Rusland I, 82;
Vgl. over hem: Aitzema en Wicquefort, passim.; van Herderschee, Zeeuwsche Volksalm., 1846, 20; Journaal ambassade 1615-16 in Vaderl. Letteroef., 1804; Groen, Archives, 2de Serie, III, IV; de la Rue, Staatsb. en heldh. Zeeland, 59; Verbaal der ambassade van Aerssen enz. naar Engeland, 1625 (Werken Hist. Gen. N.s. no. 10); Muller, Mare Clausum, 54 vlg. (ambassade 1610), 210 vlg. (amb. 1624-25); Vreede, Gesch. der Ned. Diplom. III, 93 vlg.
Blok