bezichtigen, in het bijzonder met het oog op het bestudeeren van twee aldaar voor de deensche regeering in aanbouw zijnde gepantserde schepen.
Met ingang van 1 Juli 1867 werd hij naar Glasgow gecommitteerd voor het houden van toezicht op den bouw van een ijzeren ramtorenschip en een monitor op de werf der firma R. Napier & Sons aldaar en twee dergelijke schepen bij Laird Brothers te Birkenhead. Hij bleef daar ruim een jaar. Met ingang van 1 Nov. 1868 werd hij overgeplaatst naar Willemsoord, in dezelfde betrekking bij de werf aldaar, die hij te Amsterdam bekleedde. Bij Koninklijk besluit van 25 Juli 1881 werd hij met ingang van 31 Oct. d.a.v. op zijn verzoek eervol ontslagen. Hij vestigde zich toen te 's Gravenhage.
Jansen werd in Juni 1854 gekozen tot lid van het bestuur van het Koninklijk instituut van ingenieurs. In Nov. 1855 nam hij wegens zijne verhuizing naar Vlissingen als zoodanig ontslag. Hij was verscheidene malen lid der commissie voor het afnemen van het eindexamen aan de polytechnische school.
Men heeft van hem: Proeve over het eikenhout, bij den bouw der schepen in gebruik, naar het Deensch van D.H. Funch ('s Grav. en Amst. 1842); Dictionnaire universel, historique et raisonné, de marine et de l'art. militaire (met E. Goevic) (la Haye et Amst. 1844); studiën over scheepsbouw, in verschillende tijdschriften van 1850-60.
Eene levensbeschrijving van hem door J.C. Jansen komt voor in de Levensberichten van de maatschappij der Nederlandsche letterkunde, 1910-11).
Ramaer