hij bij zijn ouderen broeder Johan van Hogelande en bij zijne schoonzuster Aechte van Beaumont, inwoonde. Johan van Hogelande stond te Leiden in hoog aanzien; hij was bevriend met Clusius, die in 1592 mede door zijn aandringen eindelijk overgehaald werd om naar Leiden te komen, en verkeerde met Scaliger, Douza, Lipsius, Heurnius e.a. De vriendschap van Clusius voor Johan van Hogelande werd later door den eerste ook tot Theobald uitgestrekt, zoodat zij in geregelde briefwisseling stonden, van welke brieven nog enkele op de Leidsche Universiteitsbibliotheek bewaard zijn gebleven.
Van Hogelande was een man van goede opvoeding, doch met middelmatigen aanleg en met een onrustig, onzeker temperament. In 1581 verliet hij Leiden reeds en begaf zich naar Parijs, alwaar hij het eerst met de alchemistische literatuur kennis maakte en onder den invloed der adepten kwam. Al spoedig verliet hij ook Parijs en begaf zich eerst naar Italië, waar hij in kennis kwam met tal van alchemisten, totdat hij in 1583 voor korten tijd, en blijkbaar court d'argent, in de Nederlanden terugkeerde. Daar hield hij zich met allerlei alchemistische proeven bezig, welke hij echter gedurende eenige jaren wegens geldgebrek heeft moeten staken, doch die hij van 1587-89 te zamen met een geestverwant opnieuw kon opvatten. In 1589 ving hij zijn eersten grooten zwerftocht door Europa aan, die hem over Lotharingen, den Elzas, Zwitserland, Lombardije, Venetië, Tyrol, Idria, Karinthië, Beieren en de Palts naar Keulen voerde, waar hij in 1589, tezamen met een ander, zijne alchemistische proeven weder opnam. Na nieuwe mislukkingen begon hij in 1590 zijn tweeden zwerftocht, die hem via Oostenrijk, Hongarije en Zevenburgen naar Roemenië bracht, waar hij op verzoek van Lipsius een aantal romeinsche inscriptie's te Apuleum verzamelde. In 1592 keerde hij, via Polen en Silezië, naar Leiden terug, waar hij op 18 Dec. opnieuw als student in de medicijnen werd ingeschreven. Doch zijn verblijf te Leiden was wederom slechts van korten duur; want in 1593 vestigde hij zich voorgoed te Keulen. Waarschijnlijk is hij daar, of anders na eenige jaren verblijf in Nederland, in 1608 te Leiden overleden.
Van zijne hand verschenen de volgende geschriften: Theobaldus de Hoghelande Middelburgensis, De Alchemiae Difficultatibus Liber, in quo docetur quid, scire, quidve vitare debeat verae Chemiae studiosus ad Perfectionem aspirans: et multae Philosophorum Propositiones obscurae et difficiles explicantur (Coloniae Agrippinae, apud Henr. Falckenburg 1594); van dit boek verscheen in 1600 bij Johann Spiess te Frankfort a/M een duitsche vertaling, onder den titel: Von den Irwegen der Alchemisten/ Das ist: Wolbedenckliche Erinnerung/ welcher gestalt von der unerfahrnen und vermeinten Alchemisten ublichen vund doch nichts nutzigen Practicken/ neben der hinderlichen Zufallen/ so ihnen aus manglung der Kunst und Verstands taglichen oblichen/ sich manniglichen zu verhüten habe/ etc. Erstlich durch den Hochgelehrten Herren Theobaldum de Hohenlande Middelburgensem
in Lateinischer Sprache beschrieben/ nun mehr aber allen der Alchimey Kunst erfahrnen und unerfahrnen in Hochdeutsche Sprach gantz treulich versetzet/ Durch Johannem Hippodamum Cheruscum; Ewaldus Vogelius Belga (pseudonym), De Lapidis Physici Conditionibus Liber, quo duorum abdilissimorum Auctorum Gebri et Raimunda Lulli methodica continetur explicatio et