[Hohburgh, Christiaan]
HOHBURGH (Christiaan) of Hoburg, geb. 1607 te Lüneburg, gest. 24 Oct. 1675 te Altona, kon na opgeleid te zijn voor de academie, daar niet metterdaad gaan studeeren, wijl zijn gezondheid dat niet toeliet. Dies aanvaardde hij toen te Lauenburg een betrekking als praeceptor. Later studeerde hij toch nog enkele jaren; en wel te Königsberg. Weer naar Lauenburg teruggekeerd wordt hij daar cantor, aan wien tevens de vervulling der week- en vroegdiensten was opgedragen. Het lezen van een boekje van Caspar Schwenckfeld bekeerde hem daar tot allerlei spiritualistische en enthousiaste denkbeelden. Zulks treedt aan den dag als hij omstreeks 1640 te Ulzen subconrector is geworden en in de preeken, die hij in die hoedanigheid daar houden moet, het ‘inwendig licht’ begint te verheerlijken. Vanzelfsprekend bezorgt het hem een conflict, dat met zijn afzetting eindigt. Nu gaat hij met de zijnen naar Hamburg, waar hij ‘informator’ wordt en verschillende boeken schrijft. Daarna naar zijn geboorteplaats, Lüneburg, als corrector in de drukkerij van de Sternen. Later vinden wij hem in het gebied van den hertog van Wolffenbüttel, als predikant te Borne; echter slechts voor kort. Zijn afwijkende denkbeelden roepen een storm van verzet in het leven en, niettegenstaande de hertog zóózeer met hem ingenomen was, dat hij hem zelfs een superintendentuur aanbood, welke Hohburg echter niet aannam, zag hij zich ook hier weldra afgezet. Met zijn gezin van acht kinderen vindt hij daarna opname te Quedlinburg. Doch ook daar stuit hij op tegenwerking. Dan komt hij in Gelderland terecht, als predikant op een slot. Een conflict met den heer daarvan maakt echter spoedig aan die verhouding een eind. Nu staat Hohburg zestien jaar, tot 1670, als predikant te Bahr en Lathem in de classis Zutfen. Wijl hij in laatstgenoemd jaar, in het geschrift Der unbekannte Christus, het verbod
overtrad om iets ter propageering van zijn dwalingen te publiceeren, zag hij zich voor zes weken geschorst, in afwachting van een schriftelijke herroeping dier dwalingen. Toen trok hij met zijn vrouw naar Amsterdam, naar de huisgemeente van Jean de Labadie. Na twee of drie weken daarin ijverig te hebben meegewerkt, is hij echter weer weggegaan. Of dit vrijwillig geschiedde kon Voetius, die ons dit meedeelt, niet te weten komen. Hoe dit zij, hij trok met de zijnen naar Hamburg en was zijn verder leven voorganger der Mennonieten aldaar.
Hohburg's werken zijn, wijl ze als kettersch werden beschouwd, vrij zeldzaam. Een, bibliografisch echter volkomen onvoldoende, lijst van de titels ervan bij Gottfr. Arnold, Kirchen- und Ketzerhistorie Bd. II (Th. III en IV; Franckfurt a.M., 1729), 132 b. en 133 a. Behalve onder zijn eigen naam verschenen werken, zijn er ook geschriften bij onder de pseudoniemen: Elias Praetorius, Bernhard Baumann, Michaël Baumannus, Andreas Säuberlich en Christianus de Mondalto.
Bovendien vertaalde H. ook nog werken van Antoinette Bourignon, ofschoon hij het toch niet geheel met haar eens was.
Van zijn portret bestaat een prent door een onbekend kunstenaar.
Zie, behalve het reeds genoemde boek van Gottfr. Arnold, blz. 130-135: Gisb. Voetius, Politica Ecclesiastica III, 552, 575 en Jac. Koelman, Historisch verhaal