en wel met 16 stichtelijke verzen; in 1623 gaf hij een vermeerderden druk van zijn Proteus. Verder beoefende hij ook geschiedenis en oudheidkunde, en hielp Boxhorn bij het samenstellen van diens Zeeuwsche Chronyk (w.i. ook voorkomen zijn latijnsche disticha op zeeuwsche steden) en Valerius Andreas bij diens Bibliotheca Belgica.
In 1635 gaf H. zijn bundel Nederduytsche Poëmata uit, w.i. ook latijnsche gedichten van hem voorkomen, o.a. één met vertaling in het Grieksch, Fransch en Hollandsch door den bekenden Ds. Jacobus Revius. De uitgaaf was versierd met kunstplaten, die niet tot de slechtste behooren, maar niet halen bij die van den Z. Nachtegaal, de Brune's Emblemata of van der Veen's Zinnebeelden. In dien bundel bezingt hij historische feiten, stichtelijke onderwerpen, geeft epigrammen, lof- en klaagzangen (o.a. op predikanten) bruilotszangen, alles in streng ernstigen en godsdienstigen trant; dichterlijk talent blijkt er ons niet genoeg uit om hem zoo hoog te stellen als zijn tijdgenooten het deden. Zelfs het gedicht op den dood van zijn vader, 10 April 1606, op 68-jarigen leeftijd, en van zijn moeder, op 8 November 1625 op 74-jarigen leeftijd overleden, geeft ons wel de verzekering van zijn smart, maar doet ze ons te weinig medegevoelen. Opmerkelijk is een gedicht, waarin hij als regeeringsman het beginsel aanprijst de burgers te regeeren als vader. H. stierf op 21 Mei 1644; hij stond (o.a. blijkens lofdichten van en op hem) in betrekking tot de volgende mannen van wetenschap en kunst: Gul. Baudartius, Lud. Berchemius, Cornelis Boy of Boei, A. van der Brouk, Jacob Cats, Petr. Cunaeus, Sam. van der Ende, Herm. Faukelius, Dan. Heinsius, Herm. de Hubert, Ludovicus v. Kinschot, Abr. v.d. Meer, Joh. Isaacus Pontanus, Jacobus Revius, Sam. L. de la Rivière, Joh. Rogiers, Ant. Walaeus, P. Winsemius. Petrus Scriverius droeg aan H. zijn boek over de drukkunst op; Boxhorn maakte op zijn beeltenis, door J. Sarragon in koper gebracht, een latijnsch bijschrift.
Hij schreef: Proteus sive Disticha Synonyma in insolitam, nec auditam a multo retro tempore, anno 1615 seccitatem (Zierikzee 1615); Proteus auctius (Leiden 1623; nieuwe druk Utrecht 1670, 4o); Paraphrasis Poetica Epistolae Catholicae S. Jacobi Apostoli (Harderw. 1635, 4o); hij gaf de volgende vertalingen uit: D. Heinsius, Over de bloedige offerhande Christi (Zierikzee 1613, 12o); Luc. Trelcatius, de jonge, Theses van de eeuwige Godheyd Christi (Zierikzee 1614, 12o); Joh. v. Kitslitz, Rechtsinnige bevestiginge v.d. ware gemeenschap des lichaams en des bloeds onzes Heeren J.C. (Zierikzee 1614, 12o); Een korte belijdenisse des Geloofs, door Th. Beza (Zierikzee 1614, 12o); D. Heinsius, Gesprek over den geboortedag onzes Heeren (1622, 12o).
Van zijn portret bestaan prenten door J. Sarragon en Houtman; een miniatuur door J.M. Quinckhard in het Panpoeticon Batavum, 's Rijks-Museum Amsterdam.
Over zijn persoon en werken zie: Kalff, Gesch. d. Ned. Letterk. IV, 386-390; te Winkel, Ontwikkelingsgang d. Ned. Letterk. II, 45 vlg., 49 en V, 88.
C.H.Ph. Meijer