hertog Philips den Schoone. Joost van Ghistele was gehuwd met zijn nicht Margriet van Ravenschot, die hem drie dochters schonk, Elisabeth, Margriet en Marie. De eerste huwde met Diederik van der Gracht, heer van Heule, en ontving het erfachtig schoutheetedom van Hulst, Axel en Ambacht; Margriet, vrouwe van Moere bij Zuiddorpe, huwde met Jan van Cortenbach, heer van Helmond, en Marie met den heer van Pallandt, heer van Kuilenburg.
Door de overstrooming van Hontenisse in 1508 was de kerk waarvan ridder Joost patroon was, door de golven verzwolgen. Het was niet mogelijk de plaats te herdijken. De bewoners van Hontenisse verkregen van den bisschop van Utrecht verlof om de kerk af te breken en meer landwaarts, op grond van de abdij van Duinen, te plaatsen. Joost van Ghistele wilde van zijn rechten geen afstand doen, maar kon ook zijn verplichting niet nakomen. Hij kon geen geschikte plaats voor de kerk geven. Vandaar geschillen en processen. De abdij betwistte hem het recht van patroon en van het schoutendom van Hontenisse, doch moest 1511 zijn recht erkennen. De parochianen richtten, toen de patroon in gebreke bleef zijn verplichting na te komen, eene hulpkerk op onder protest van Joost van Ghistele. De moeilijkheden en het verzet tegen de uitspraken van de geestelijke rechtbank bleven nog jaren voortduren na den dood van heer Joost, die overleden was vóór 17 April 1520, zooals uit de processtukken blijkt. De datum 1525 in Biogr. Nationale is dus onjuist. Niet onder zijne dochter Elisabeth, vrouwe van Heule, die stijfhoofdig alle vergelijk afwees, maar eerst onder haar zoon, heer Joost van der Gracht, erfschout van Hulst en Hulsterambacht, werd de zaak geregeld en in der minne geschikt, 1538.
Heer Joost van Ghistele werd te Zuiddorpe begraven, evenals vele zijner familieleden. Bij het sloopen der kerk 1817 vond men vele grafkelders, waarvan sommige van binnen beschilderd. In de kerk was ook een graftombe, waarschijnlijk tijdens de invoering der hervorming zeer geschonden. Overblijfselen daarvan waren nog aanwezig in 1851. Uit het nog leesbare opschrift bleek dat het eene tombe was van den grootvader van heer Joost, en diens echtgenoote, overl. 1436 en te Zuiddorpe begraven (v.d. Aa, Aardrijkskund. Woordenboek XIII, 279). Ook J. Scharp, predikant te Axel en Zuiddorpe, vermeldt deze tombe, Gesch. en Costumen van Axel (Middelb. 1787) II, 265, en voegt er bij, evenals v.d. Aa, dat deze ridder, Jan van Ghistele uit het Oosten de eerste boekweitzaden, waarvan de uitvoer streng was verboden, medebracht tusschen de bladen van zijn dagboek en te Zuiddorpe in zijn tuin begon te telen. In een handschrift der reis van Joost v.G. teekent de kanunnik de Grave van Gent op, dat hij 1775 in het nog bestaande gedeelte der kerk van Zuiddorpe een blauwen steen vond met opschrift: ‘Hier licht begraeven M'her Joos van Ghistel, heere van Axele, die den eersten bouckey in het land bracht, toen hij kwam van het H. lant. Hij stierf den .... 14’. Het overige was onleesbaar. Heer Joost en Jan zijn hier verward. De reisbeschrijving van Joost van Ghistele, door den priester Ambrosius Zeebout geordend en bewerkt, was in verschillende exemplaren in handschrift voorhanden en werd met graagte gelezen. Dit deed den drukker Hendrik van den Keere besluiten om het werkje uit te geven. Het verscheen te Gent 1557 in 4o onder den titel Tvoyage van Mher Joos van Ghistele oft anders Texcellent groot zeld-